ECLI:NL:RBDHA:2019:8637

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2019
Publicatiedatum
22 augustus 2019
Zaaknummer
NL19.17769
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Congolese eiser met homoseksuele geaardheid en de beoordeling van nieuwe elementen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 augustus 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Congolese eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd niet-ontvankelijk verklaard door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat er geen nieuwe elementen of bevindingen waren die de eerdere afwijzingen konden weerleggen. Eiser had eerder asielaanvragen ingediend in 2012 en 2015, waarbij zijn homoseksuele geaardheid geloofwaardig werd geacht, maar de rechtbank oordeelde dat hij in Congo (DRC) niet te vrezen had voor vervolging.

Eiser voerde aan dat de situatie voor homoseksuelen in Congo was verslechterd en dat hij zich niet kon terughouden in het uiten van zijn geaardheid. Hij overhandigde verschillende documenten ter ondersteuning van zijn claim, waaronder rapporten van mensenrechtenorganisaties. De rechtbank oordeelde echter dat de door eiser overgelegde stukken geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Congo schetsten dan bij zijn eerdere aanvragen. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had geoordeeld dat er geen nieuwe elementen waren die de aanvraag konden rechtvaardigen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de staatssecretaris. Eiser kan binnen een week na bekendmaking van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.17769

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 augustus 2019 in de zaak tussen

[EISER] , eiser

(gemachtigde: mr. J.W. de Haan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Oba).

ProcesverloopBij besluit van 29 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.17770, plaatsgevonden op 13 augustus 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J.M. van der Boom. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [GEBOORTEDATUM] 1983 en heeft de Congolese nationaliteit. Eerder heeft eiser asielaanvragen ingediend op 15 oktober 2012 en 25 juni 2015. De eerste aanvraag is afgewezen omdat verweerder geen geloof hechtte aan de identiteit van eiser en het asielrelaas. De tweede aanvraag is ook afgewezen. Daarbij is overwogen dat de homoseksuele geaardheid van eiser geloofwaardig werd geoordeeld, maar niet dat hij in Congo (DRC) had te vrezen voor vervolging. Daarbij heeft verweerder vastgesteld dat eiser heeft verklaard dat hij in Congo (DRC) zes maanden een vaste relatie heeft gehad waarbij hij zijn homoseksualiteit heeft kunnen uiten. Beide afwijzingen staan inmiddels in rechte vast.
2. Op 19 oktober 2018 heeft eiser onderhavige aanvraag ingediend en een beroep gedaan op de nieuwe werkinstructie WI 2018/9. Gelet op het nieuwe beoordelingskader in zaken waarbij seksuele gerichtheid als asielmotief is aangevoerd, is volgens eiser sprake van rechtens relevante nova. Eiser beroept zich voorts op het feit dat van hem niet gevergd kan worden dat hij zich in het dagelijks leven in Congo (DRC) terughoudend opstelt in het uiten van zijn geaardheid om niet in de problemen te komen. Verder heeft eiser aangevoerd dat het besluit van 9 juli 2015 (de tweede asielaanvraag) is ingegeven vanuit de stelling dat homoseksualiteit in Congo (DRC) over het algemeen niet wordt geaccepteerd maar wel getolereerd en dit standpunt gelet op de inhoud van de Ambtsberichten en de verslechtering van de situatie voor homoseksuelen in Congo (DRC) niet langer stand kan houden.
Ter onderbouwing van zijn aanvraag heeft eiser de volgende documenten overgelegd:
- een rapport getiteld
Human Rights Violations against Lesbian, Gay, Bisexual and Transgender (LGBT) People in the Democratic Republic of the Congo (DRC)van oktober 2017;
- een verklaring van [Y] van 3 augustus 2018;
- een verklaring van [X] van 21 augustus 2018;
- een verklaring van [X] van 31 augustus 2018.
3. Verweerder heeft de aanvraag op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) niet-ontvankelijk verklaard nu geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen. Eiser heeft namelijk niet geconcretiseerd op welke wijze WI 2018/9 zou moeten leiden tot een andere beoordeling van de eerder afgelegde verklaringen. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de situatie voor homoseksuelen in Congo (DRC) ten opzichte van zijn vorige aanvragen wezenlijk is verslechterd.
4. Eiser kan zich met deze beslissing niet verenigen en voert – samengevat weergegeven – aan dat de correcties en aanvullingen en zienswijze van 26 juli 2019 onvoldoende bij het bestreden besluit betrokken zijn, waardoor sprake is van een motiveringsgebrek in de besluitvorming.
Eiser wijst erop dat verweerder met name vasthoudt aan de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 november 2015 waarbij is geoordeeld dat eisers seksuele geaardheid geloofwaardig is maar hij niets te vrezen heeft in Congo (DRC) nu homoseksualiteit niet geaccepteerd maar wel getolereerd wordt. Eiser bestrijdt dit standpunt gemotiveerd en verwijst naar de door hem in deze procedure overgelegde documenten van LHBT-belangenorganisaties, het Country Report on Human Rights Practices 2018 – Congo, Democratic Republic van het US Dept. Of State, het State-Sponsored Homophobia 2019 rapport van de ILGA, het rapport van 19 februari 2019 van de Human Rights Council van de Algemene Vergadering van de VN en een artikel van Gay Star News van 1 oktober 2018.
Uit deze informatie blijkt dat normaal functioneren op maatschappelijk en sociaal vlak uitgesloten kan worden geacht als eiser voor zijn geaardheid wenst uit te komen.
Eiser wijst erop dat pas in het Ambtsbericht van 2018 voor het eerst melding wordt gemaakt van LHBT-belangenorganisaties. Aan de herhaalde aanvraag liggen nu juist een aantal brieven en verklaringen van die organisaties ten grondslag, die een beeld schetsen dat lijnrecht tegenover de door verweerder geschetste tolerantie staat. Verweerder is op dit standpunt in het bestreden besluit niet ingegaan en heeft voorts ten onrechte gesteld dat geen informatie is overgelegd die duidt op een verslechtering van de situatie voor personen met een homoseksuele geaardheid in Congo (DRC).
Volgens eiser staat tolerantie niet gelijk staat aan acceptatie. Eisers geaardheid is geloofwaardig geacht en om getolereerd te worden zal eiser zich op zijn minst terughoudend op dienen te stellen bij een terugkeer naar Congo (DRC), nu hij alleen al vanwege zijn uiterlijk direct als homoseksueel herkend zal worden. Dit is in strijd is met jurisprudentie van het Europese Hof (uitspraak van 7 november 2013 in de zaak X,Y,Z, paragraaf 75 (C-199-12 tot en met C-201-12), waaruit volgt dat terughoudendheid niet kan worden gevergd.
Eiser wijst erop dat in de eerdere procedures niet alle elementen die zien op discriminatie en vervolging ongeloofwaardig zijn geacht. Er zijn daarom voldoende geringe individuele indicaties die erop duiden dat eiser het risico loopt op schending van artikel 3 EVRM, nu het niet mogelijk is op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren en voor zijn geaardheid uit te komen. Verweerder is bovendien ten onrechte in het bestreden besluit niet ingegaan op het standpunt van zoals verwoord in de zienswijze dat in de ons omringende landen een minder stringent toelatingsbeleid geldt voor mensen met een homoseksuele geaardheid uit Congo (DRC).
Eiser doet tot slot een beroep op de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 april 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:6397), r.o. 3.8, waarbij de rechtbank heeft overwogen dat de informatie uit het Ambtsbericht Congo uit de pas loopt met hetgeen namens de desbetreffende eiser is aangevoerd en waarbij is geoordeeld dat het dragende argument – te weten de vermeende tolerantie jegens de LHBT-gemeenschap – niet langer houdbaar is. Tot slot verwijst eiser naar de woorden van [A] van de organisatie [Y] Savait en een artikel van de Global Information Society Watch.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Aan de orde is de vraag of sprake is van nieuwe elementen of bevindingen in de zin van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d van de Vw, nu het eisers derde asielaanvraag betreft.
6.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen. Verweerder heeft in dat kader kunnen overwegen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een verslechtering van de situatie voor LHBT’ers in Congo (DRC) ten opzichte van zijn eerdere aanvraag. Daartoe is van belang dat de door eiser overgelegde stukken geen blijk geven van een verslechtering van de situatie zoals deze is beschreven in het Algemeen Ambtsbericht Congo 2018. Zo blijkt uit het Ambtsbericht dat personen met een homoseksuele geaardheid te maken kunnen hebben met beledigingen en fysieke agressie, hetgeen wordt bevestigd in de door eiser overgelegde stukken. Verweerder heeft in dat kader kunnen overwegen dat de door eiser overgelegde stukken geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Congo schetsen dan is gebleken bij eisers eerdere asielaanvraag. Bovendien heeft verweerder er terecht op gewezen dat het Ambtsbericht recenter is dan de door eiser overgelegde stukken.
6.2
Voor zover eiser heeft betoogd dat teveel wordt vastgehouden aan het standpunt in het Ambtsbericht dat homoseksualiteit in Congo (DRC) niet geaccepteerd maar wel getolereerd wordt, leidt deze stelling niet tot een ander oordeel. In hetgeen door eiser hieromtrent is aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om niet langer van het Ambtsbericht uit te kunnen gaan. Bovendien heeft verweerder in dit kader terecht overwogen dat zowel eisers eerdere aanvraag als zijn huidige aanvraag niet enkel zijn afgewezen op basis van deze stelling in het Ambtsbericht. Immers eisers geaardheid is geloofwaardig geacht maar de gestelde problemen vanwege de geaardheid niet. In dat kader is terecht overwogen dat uit eisers verklaringen noch uit de door hem overgelegde documenten blijkt dat het voor personen met een homoseksuele geaardheid noch voor eiser persoonlijk onmogelijk is om op sociaal en maatschappelijk gebied te functioneren. Verweerder heeft bovendien kunnen overwegen dat
hetgeen door eiser is overgelegd, ziet op de algemene situatie in voor LHBT’s in Congo (DRC) en deze informatie op geen enkele manier is geïndividualiseerd.
6.3
Eisers beroep op de uitspraak van de rechtbank Amsterdam treft voorts geen doel. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een gelijke situatie, nu verweerder in eisers zaak – mede gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen – niet enkel heeft volstaan met een verwijzing naar het Ambtsbericht ter motivering van het bestreden besluit. Bovendien blijkt uit de uitspraak niet dat het – zoals eiser ter zitting heeft betoogd –ook in dat geval een herhaalde aanvraag betreft.
7. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft verweerder de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroon - Overdijk, griffier.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.