ECLI:NL:RBDHA:2019:8627

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 augustus 2019
Publicatiedatum
22 augustus 2019
Zaaknummer
NL19.14565 NL19.14567
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen niet-ontvankelijk verklaard voor Syrische statushouders met minderjarig kind met PTSS, motiveringsgebrek en onvoldoende onderzoek naar feitelijke positie in Hongarije

In deze zaak hebben eisers, een Syrisch gezin met twee minderjarige kinderen, beroep ingesteld tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel niet-ontvankelijk zijn verklaard. De rechtbank, zittingsplaats Middelburg, heeft op 2 augustus 2019 uitspraak gedaan. De eisers hebben op 28 december 2017 asielaanvragen ingediend, maar deze zijn afgewezen omdat Hongarije hen op 28 november 2017 internationale bescherming heeft verleend. De rechtbank heeft eerder, op 5 april 2018, de beroepen gegrond verklaard, maar de staatssecretaris heeft opnieuw de aanvragen niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de feitelijke positie van statushouders in Hongarije. De rechtbank oordeelt dat de feitelijke situatie van statushouders problematisch is en dat de juridische waarborgen niet voldoende zijn om te concluderen dat er geen risico is op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de bijzondere kwetsbaarheid van eisers, in het bijzonder van hun oudste zoon met PTSS, niet in aanmerking is genomen. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten moet nemen, waarbij de belangen van de minderjarige kinderen in belangrijke mate moeten worden meegewogen.

De rechtbank heeft de staatssecretaris ook veroordeeld in de proceskosten van eisers, die zijn vastgesteld op € 1.024,00. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL19.14565 en NL19.14567

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam 1] en [naam2] , eisers
mede namens de minderjarige kinderen
[naam3]en
[naam4] ,
(gemachtigde mr. N. Vollebergh),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde mr. J.H.M. Post).

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen de twee besluiten van verweerder van 21 juni 2019 (de bestreden besluiten), waarbij de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (de asielaanvragen) niet-ontvankelijk zijn verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL19.14566 en NL19.14568, plaatsgevonden op 11 juli 2019.
Eisers zijn verschenen, bijgestaan door mr. M.C.M. van der Mark, als waarnemer van hun gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Al Sudani. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers hebben de Syrische nationaliteit en zijn geboren op [geboortedatum] (eiser), [geboortedatum2] (eiseres), [geboortedatum3] [naam3] ) en op [geboortedatum4] ( [naam4] ).
2. Eisers hebben op 28 december 2017 asielaanvragen ingediend. Verweerder heeft bij twee besluiten van 1 maart 2018 de asielaanvragen afgewezen, omdat Hongarije aan eisers op 28 november 2017 internationale bescherming heeft verleend. Eisers hebben tegen voornoemde besluiten beroep ingesteld op 2 maart 2018. Bij uitspraak van 5 april 2018 [1] heeft deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, de beroepen gegrond verklaard. Vervolgens heeft verweerder op 27 september 2018 een nieuw voornemen uitgebracht en bij de bestreden besluiten opnieuw de asielaanvragen niet-ontvankelijk verklaard.
Standpunt verweerder
3. Verweerder heeft bij bestreden besluiten de asielaanvragen niet-ontvankelijk verklaard omdat Hongarije aan eisers op 28 november 2017 internationale bescherming heeft verleend. Verweerder heeft nader onderzoek gedaan naar zowel de juridische als de feitelijke positie van statushouders in Hongarije. Verweerder is tot de conclusie gekomen dat de feitelijke positie van statushouders weliswaar moeizaam is, maar dat de situatie in Hongarije niet zo slecht is dat er sprake is van extreme armoede of ontberingen van eerste levensbehoeften en rechteloosheid waartegenover de Hongaarse autoriteiten onverschillig zouden staan. De juridische positie van statushouders kent volgens verweerder voldoende waarborgen, waardoor statushouders in beginsel de mogelijkheid hebben om zelfstandig een bestaan op te bouwen.
Standpunt eisers
4. Eisers hebben aangevoerd dat verweerder nog steeds geen deugdelijk en volledig onderzoek heeft gedaan naar de feitelijke positie van statushouders. Volgens eisers blijkt uit het onderzoek van verweerder dat de feitelijke positie van statushouders verschillende problemen kent en dat de juridische werkelijkheid sterk afwijkt van de feitelijke situatie. Daarom had verweerder nader onderzoek moeten doen naar wat eisers te wachten zou staan als zij terug zullen keren naar Hongarije.
Eisers betwisten voorts de conclusie van het onderzoek van verweerder. Volgens eisers kan ten aanzien van Hongarije niet langer worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Als eisers terugkeren naar Hongarije lopen zij het risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [2] en artikel 4 van het Handvest [3] .
Eisers hebben ook aangevoerd dat zij bijzonder kwetsbaar zijn, zeker gelet op de gezondheid van de oudste zoon. Hij heeft psychische problemen door de raketinslag bij zijn school. Gelet op die bijzondere kwetsbaarheid had het op de weg van verweerder gelegen om individuele garanties te vragen aan Hongarije.
Voorts hebben eisers aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van het kind. Uit het bestreden besluit blijkt volgens eisers niet dat de belangen van de minderjarige kinderen een eerste overweging hebben gevormd, zoals het IVRK [4] en artikel 24, tweede lid, van het Handvest vereisen.
Eisers hebben ter onderbouwing van hun standpunten een beroep gedaan op het arrest E.T. en N.T. [5] , de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 5 juni 2019 [6] , de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 mei 2019 [7] en de AIDA Rapportage [8] . Ter zitting hebben eisers nog verwezen naar het arrest Tarakhel [9] .
Wettelijk kader
5. Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [10] kan een asielaanvraag niet-ontvankelijk worden verklaard als de vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet. Verweerder kan de aanvragen echter alleen niet-ontvankelijk verklaren als voldaan is aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 3.106a, eerste en tweede lid, van de Vb [11] .
Beoordeling rechtbank
6. Niet in geschil is dat eisers internationale bescherming genieten in Hongarije. In geschil is of is voldaan aan de voorwaarde zoals genoemd in artikel 3.106a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vb. Deze voorwaarde komt erop neer dat er geen risico mag bestaan voor eisers op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
7. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in beginsel van uitgaan dat Hongarije zijn verdragsverplichtingen nakomt en dat er aldus geen risico is op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Het ligt op de weg van eisers om aannemelijk te maken dat Hongarije dit niet doet en zij dus een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
8. Dat is in dit geval anders, nu de rechtbank op 5 april 2018 tot de conclusie is gekomen dat verweerder nader onderzoek moet doen naar de feitelijke positie van statushouders in Hongarije [12] . Aan de rechtbank ligt dan ook ten eerste de vraag voor of verweerder afdoende nader onderzoek heeft gedaan naar de feitelijke positie van statushouders in Hongarije.
9. Uit de bestreden besluiten blijkt dat verweerder nader onderzoek heeft gedaan naar de juridische en feitelijke positie van statushouders uit Hongarije. Verweerder heeft daartoe verschillende bronnen geraadpleegd [13] en de kern daarvan uiteengezet in de bestreden besluiten. Hieruit komt het beeld naar voren dat de feitelijke positie van statushouders wezenlijk afwijkt van de juridische positie. Dit is door verweerder ook als zodanig erkend ter zitting. De feitelijke positie van statushouders in Hongarije is problematisch. De geconstateerde problemen zoals beschreven in de bestreden besluiten op basis van de in bijlage 1 genoemde bronnen zijn nader uiteengezet in bijlage 2.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet voldoende nader onderzoek heeft gedaan naar de feitelijke positie van statushouders in Hongarije. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
11. Bij de beoordeling van de vraag of de feitelijke positie van statushouders in Hongarije aanvaardbaar is, moet aansluiting worden gezocht bij het door eisers aangehaalde arrest E.T. en N.T. en bij het meer recente arrest Ibrahim [14] . Daarin is geoordeeld dat tekortkomingen in de opvang van statushouders – op grond waarvan niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel – alleen vallen onder artikel 4 Handvest – dat gelijkstaat aan 3 EVRM - in het geval die tekortkomingen een
“bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid” bereiken. Of dat zo is, hangt af van alle omstandigheden van het geval. Deze bijzonder hoge drempel wordt bereikt wanneer de onverschilligheid van de autoriteiten van de betrokken lidstaat tot gevolg heeft dat een persoon die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn eigen wil en zijn persoonlijke keuzes om, terechtkomt in een toestand van “
zeer verregaande materiële deprivatie”, waar hij niet kan voorzien in zijn belangrijkste basisbehoeften, zoals wonen, eten en zich wassen en waardoor zijn lichamelijke of geestelijke gezondheid zou worden geschaad of zijn leefomstandigheden mensonwaardig zouden zijn.
Onderzoeksgebrek
12. Gelet op de geconstateerde problemen zullen eisers bij terugkeer in Hongarije volledig op zichzelf aangewezen zijn om huisvesting te vinden. Zij zullen moeite hebben een inkomen te verwerven en kunnen slechts moeizaam toegang krijgen tot medische en psychische zorg.
13. De bijzondere kwetsbaarheid van eisers (ouders met twee minderjarige kinderen) en in het bijzonder van de oudste zoon zullen het voor hen extra moeilijk maken om zich in Hongarije staande te houden en zelfstandig hun rechten te effectueren. Gebleken is immers dat er bij de oudste zoon sprake is van PTSS. Bovendien blijkt uit de diagnostiekbrief [15] van 10 juli 2019 dat de oudste zoon behandeld is en dat na de zomervakantie een evaluatie staat gepland om te beoordelen welke klachten er nog (over) zijn en of een vervolgbehandeling noodzakelijk is.
14. Naar het oordeel van de rechtbank kon aldus niet volstaan worden met de enkele vaststelling dat de feitelijke positie van statushouders in Hongarije problemen kent, maar dat juridische werkelijkheid voldoende waarborgen zou kennen en dat statushouders in beginsel de mogelijkheid hebben om zelfstandig een bestaan op te bouwen. Het had op de weg van verweerder gelegen om te onderzoeken wat eisers te wachten zal staan als zij terugkeren naar Hongarije en individuele garanties te verkrijgen, in het bijzonder gelet op de medische situatie van de oudste zoon. Zoals is gebleken is het van belang dat de zorg gecontinueerd wordt, maar dat zal voor eisers in Hongarije lastig zijn om ook daadwerkelijk te bewerkstelligen.
Motiveringsgebrek
15. Gelet op de geconstateerde problemen had verweerder nader moeten motiveren waarom eiser door hun bijzondere kwetsbaarheid, buiten hun eigen wil en keuzes om, niet in een situatie terecht komen van “
verregaande materiële deprivatie”vanwege de
onverschilligehouding van de Hongaarse autoriteiten. Daarbij is van wezenlijk belang dat is gebleken dat Hongarije alle ondersteuning bij integratie aan statushouders heeft stopgezet met als argument dat deze personen niet bevoordeeld zouden moeten worden ten opzichte van Hongaarse burgers. Daar komt nog bij dat de Hongaarse overheid voornemens is om alle AMIF [16] subsidies voor 2019 stop te zetten. De assistentie van de NGO’s is gebaseerd op deze subsidies en komt met het intrekken van die subsidies dus op losse schroeven te staan.
16. Voorts stelt verweerder dat uit het verlenen van een status de intentie van de Hongaarse autoriteiten blijkt om eisers te beschermen en dat eisers in het geval van dreigende of zich voordoende problemen in Hongarije de bescherming kunnen inroepen van de (hogere) autoriteiten van Hongarije dan wel de geëigende instanties. Dit valt echter niet te rijmen met wat in het bestreden besluit uiteen is gezet over de moeizame positie van statushouders in Hongarije, en voornamelijk over het gebrek aan ondersteuning die de Hongaarse overheid statushouders zou bieden. Bovendien blijkt niet dat bij dit standpunt van verweerder de belangen van de minderjarige kinderen een essentiële overweging hebben gevormd, zoals bedoeld in het IVRK en artikel 24, tweede lid, van het Handvest.
Conclusie
17. Nu er sprake is van een onderzoeksgebrek en een motiveringsgebrek, is het beroep reeds hierom gegrond, wegens strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Awb [17] . De overige beroepsgronden behoeven geen nadere bespreking, nu die de conclusie van verweerder bestrijden en die conclusie naar het oordeel van de rechtbank is gebaseerd op een gebrekkig onderzoek.
18. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat het op de weg ligt van verweerder om nader onderzoek te doen. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat onzeker is wanneer het benodigde onderzoek - voor herstel van het gebrek – kan worden afgerond.
19. Verweerder zal daarom nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank acht het van belang op te merken dat uit de nieuwe besluiten moet blijken dat de belangen van de minderjarige kinderen in betekenende mate zijn meegewogen.
20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • bepaalt dat verweerder nieuwe besluiten moet nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten ter hoogte van € 1.024,00 (duizendvierentwintig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Voorn, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage 1 – Bronnen zoals door verweerder geraadpleegd
  • Informatie van de Hongaarse autoriteiten van 27 juni 2018 en 11 september 2018;
  • Asylum Information Database, “Country Report: Hungary, 2017 Update” van 12 april 2018;
  • Hungarian Helsinki Committee (HHC),
  • “Country Reports on Human Rights Practices for 2017 – Hungary” van het United States Department of State van 20 april 2018;
  • Asylum seekers and beneficiaries of international protection in V4 countries – V4NIEM: Visegrad Countries National Integration – Evaluation Mechanism Report 2017;
  • Website van FromSkills2Work – Hungary;
  • HCC,
  • Website van de

Bijlage 2 – Geconstateerde problemen

AlgemeenheidGebleken is dat per 1 juni 2016 Hongarije alle ondersteuning bij integratie aan statushouders heeft stopgezet. Het Hongaarse parlement heeft in 2016 de wet aangepast om uitkeringen en ondersteuning aan statushouders te beperken met als argument dat deze personen niet bevoordeeld zouden moeten worden ten opzichte van Hongaarse burgers. Er zijn wel geestelijke instellingen en NGO’s die programma’s bieden om statushouders voor te bereiden op onderwijs, te assisteren bij het vinden van werk en huisvesting, te helpen met de toegang tot de gezondheidszorg en bij het aanvragen van sociale voorzieningen. De overheid heeft echter aangekondigd dat de zogenaamde “AMIF funding” voor 2019 wordt stopgezet. NGO’s zijn afhankelijk van deze subsidies voor het aanbieden van assistentie bij integratie.
WerkgelegenheidHet niet beheersen van de Hongaarse taal vormt een groot obstakel om werk te vinden voor personen met internationale bescherming in Hongarije. Er is geen speciaal programma dat statushouders ondersteunt bij het vinden van werk, maar zij kunnen gebruik maken van de diensten van het National Labour Office. Het is echter lastig om een functionaris te vinden die Engels spreekt. Verweerder heeft geen gegevens over het aantal statushouders dat daadwerkelijk betaald werk heeft kunnen vinden in Hongarije.
OnderwijsDe toegang tot onderwijs is beperkt, veel scholen hebben niet de kennis en expertise in huis om minderjarige statushouders goed te kunnen begeleiden. Bovendien maakt het groeiende anti-vluchtelingengevoel het voor scholen nog moeilijker om kinderen die internationale bescherming genieten toe te laten uit angst voor een negatieve reactie van ouders. Tevens worden kinderen geplaatst in speciale voorbereidende klassen, waardoor integratie met Hongaarse kinderen beperkt blijft.
GezondheidszorgDe toegang tot gezondheidszorg is een probleem. Statushouders beheersen niet de Hongaarse taal, er is een gebrek aan tolken of de arts spreekt geen Engels. De barrière wordt nog groter door administratieve problemen en een gebrek aan bewustzijn van de wet. Voorts is het problematisch om in bezit te worden gesteld van een “health insurance card”, waarmee toegang tot gezondheidszorg kan worden verkregen, omdat het erg lang duurt voordat een statushouders deze kaart ontvangt.
HuisvestingNadat statushouders 30 dagen in een opvang hebben gezeten moeten zij die opvang verlaten. Sinds de inwerktering van de wijziging van de asielwet van juni 2016 komen statushouders niet langer in aanmerking voor staatssteun zoals steun voor huisvesting, aanvullende bijstand en andere. Er is een algemeen gebrek aan sociale huurwoningen in Hongarije, wat eveneens van invloed is op statushouders. Door het gebrek aan appartementen op de markt zijn de huurprijzen te hoog om betaalbaar te zijn voor recente statushouders. Naast deze moeilijkheden geven verhuurders er de voorkeur aan hun appartementen aan Hongaarse in plaats van aan buitenlandse burgers te verhuren.
Sociale voorzieningenStatushouders hebben recht op dezelfde sociale voorzieningen. Er zijn echter verschillende vormen van gemeentelijke bijstand die enkel aan personen worden verstrekt die al een aantal jaren in de betreffende woonplaats zijn gevestigd. Tevens zijn er problemen door algemene traagheid en langzaamheid van het administratiesysteem en door de algemene taalbarrières als gevolg van het ontbreken van tolkdiensten voor personen met internationale bescherming.

Voetnoten

1.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, 5 april 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:4944; NL18.4297.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.Verdrag inzake de rechten van het kind, New York, 20-11-1989.
5.E.T. en N.T. tegen Zwitserland en Italië, 30 mei 2017, Europees Hof voor de Rechten van de Mens, nr. 79480/13.
6.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, 5 juni 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:6095.
8.Asylum Information Database, Country Report: Hungary, 2018 Update.
9.Tarakhel tegen Zwitserland, 4 november 2014, Europees Hof voor de Rechten van de Mens, nr. 29217/12.
10.Vreemdelingenwet 2000.
11.Vreemdelingenbesluit 2000.
12.Zie rechtsoverweging 9.
13.Zie bijlage 1 .
14.Ibrahim e.a. tegen Bondsrepubliek Duitsland, 19 maart 2019, Hof van Justitie van de Europese Unie, ECLI:EU:C:2019:219.
15.Deze is ter zitting met toestemming van partijen aan het dossier toegevoegd.
16.Asylum, Migration een Integration Funding.
17.Algemene wet bestuursrecht.