ECLI:NL:RBDHA:2019:8598
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel met betrekking tot Italië
Op 21 augustus 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een eiser met de Mauritaanse nationaliteit die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel had ingediend. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat er tekortkomingen waren in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Italië, waardoor het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer zou moeten gelden.
Tijdens de zitting op 7 augustus 2019 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, ondersteund door verschillende rapporten en uitspraken. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de situatie in Italië zodanig is verslechterd dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer kan worden gehanteerd. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd vastgesteld dat Italië nog steeds aan zijn verplichtingen voldoet. Eiser's argumenten en de door hem ingediende stukken werden niet overtuigend geacht om de eerdere oordelen te weerleggen.
De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd melding gemaakt van de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.