ECLI:NL:RBDHA:2019:8580
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling op basis van artikel 288 Faillissementswet
Op 20 augustus 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, ingediend door een verzoeker die op 15 juli 2019 een verzoekschrift had ingediend. De rechtbank heeft de verzoeker, vergezeld van zijn schuldhulpverlener, gehoord. De beoordeling van het verzoek is gebaseerd op artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet, dat vereist dat de verzoeker te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker een fraudevordering heeft van de gemeente Den Haag, die in 2015 is ontstaan en een bedrag van € 8.876,68 betreft. Dit bedrag is het resultaat van terugvordering en boete wegens het niet opgeven van inkomsten terwijl de verzoeker een Participatiewetuitkering ontving. De rechtbank concludeert dat de verzoeker zich bewust had moeten zijn van het risico van het ontstaan van deze schuld en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te goeder trouw is geweest.
Daarnaast heeft de rechtbank het beroep op de hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 Fw verworpen. Er zijn geen omstandigheden aangetoond die bepalend zijn geweest voor het ontstaan van de schulden. Hoewel de verzoeker heeft aangegeven dat zijn schulden mede te maken hebben met onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal, is niet gebleken dat hij hierin enige verbetering heeft laten zien. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling moet worden afgewezen.