In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een kinderopvangorganisatie, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres is door verweerder vier boetes opgelegd wegens overtredingen van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko). De rechtbank behandelt de besluiten van verweerder, die in totaal acht boetes oplegden, en de argumenten van eiseres tegen deze besluiten. Eiseres betwist de opgelegde boetes en stelt dat er geen sprake is van recidive, omdat de boetes nog niet in rechte vaststonden. De rechtbank oordeelt dat verweerder op juiste gronden heeft geoordeeld dat er sprake was van recidive, en dat de opgelegde boetes in overeenstemming zijn met het handhavingsbeleid. Echter, de rechtbank komt tot de conclusie dat de hoogte van de boete voor het niet opvolgen van de aanwijzing niet in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank herroept het primaire besluit 3 en stelt de totale boete vast op € 9.500,-. Eiseres heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.