Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder 1,
2.de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder 2,
28 juni 2019 te plaatsen in de EBTL in Hoogeveen. Hij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat op 28 juni 2019 een incident heeft plaatsgevonden in het AZC Cranendonck. Daarover is in het besluit overwogen dat eiser een medebewoner met een groot mes heeft bedreigd en een grote steen door een open raam diens kamer heeft ingegooid. Meerdere medebewoners zijn daarvan getuige geweest en vertellen daarover hetzelfde verhaal; zij hebben verklaard dat het incident een impact op hun gevoel van veiligheid heeft. Eiser is door verweerder 1 gehoord over het incident en heeft verklaard dat de medebewoner hem na een eerder incident al enige tijd zat te treiteren en uit te dagen en dat eiser zelf in het verleden zeer heftige dingen heeft meegemaakt. Daardoor krijgt hij soms een waas voor zijn ogen en kan hij zich niet meer inhouden. Deze zienswijze heeft verweerder 1 niet doen afzien van een plaatsing in de EBTL, omdat eiser met zijn gedrag de rust en veiligheid van zichzelf en de medebewoners ernstig heeft verstoord. In dit verband heeft verweerder 1 verder overwogen dat ook al eerder incidenten met eiser hebben plaatsgevonden. Daarover zijn correctiegesprekken met hem gevoerd en is in enkele gevallen een maatregel aan hem opgelegd, maar dit heeft geen effect gehad op het gedrag van eiser. Als bijlagen bij het bestreden besluit zijn een incidentenregistratie en een verslag van bevindingen over het incident gevoegd.
vrijheidsbeperking(het standpunt van verweerders) of als
vrijheidsontneming(het standpunt van eiser) moet worden beschouwd. Gezien het principiële karakter van die vraag zal de rechtbank zich eerst uitlaten over dit punt van geschil. Daarbij baseert zij zich op de gedingstukken, het verhandelde op zitting en de resultaten van het onderzoek ter plaatse.
28 juni 2019 aan zijn besluit ten grondslag mogen leggen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder 1 voorts voldoende aannemelijk gemaakt dat het incident een zeer grote impact heeft gehad op het AZC Cranendonck. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder 1 de bevoegdheid had om eiser in de EBTL te plaatsen en daarvan ook in redelijkheid gebruik heeft gemaakt.De stellingen dat sprake is van noodweer, schending van de onschuldpresumptie of dat het incident door een strafrechter dient te worden beoordeeld, leiden de rechtbank, gelet op eisers eigen verklaringen, niet tot een ander oordeel. Voorop staat immers niet de vraag of eisers handelingen strafbaar waren, maar het gegeven dat hij door zijn gedrag in het AZC Cranendonck niet langer te handhaven was en de leefbaarheid en de beheersbaarheid daardoor in het gedrang kwamen. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten, voor zover deze tot gevolg hebben gehad dat eiser zonder rechtstitel over de periode van 28 juni 2019 tot 1 juli 2019 in zijn vrijheid beperkt is geweest;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 120,-;
- veroordeelt verweerders (ieder voor de helft) in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1307,50.
A.J. van Bruggen, griffier. Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op
15 augustus 2019.