ECLI:NL:RBDHA:2019:807
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verantwoordelijkheid van Italië voor de asielaanvraag van een Libische eiser
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 januari 2019 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, van Libische nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat Italië niet als verantwoordelijke lidstaat kan worden beschouwd vanwege gebreken in de naleving van het gemeenschappelijke Europese asielstelsel (GEAS) door Italië, zoals vastgesteld in eerdere jurisprudentie, waaronder het Tarakhel-arrest van het EHRM.
De rechtbank overwoog dat verweerder in zijn besluit niet onkundig kon zijn van deze gebreken en dat het interstatelijke vertrouwensbeginsel niet zonder meer aan een overdrachtsbesluit ten grondslag kan worden gelegd. De rechtbank concludeerde dat de situatie in Italië niet zodanig is verbeterd dat de internationale verplichtingen volledig worden nagekomen. Eiser voerde aan dat hij met valse documenten Europa is ingereisd en dat de Italiaanse autoriteiten niet instemmen met de overdracht, wat de rechtbank ook in overweging nam.
Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het beroep ongegrond was, omdat verweerder voldoende aannemelijk had gemaakt dat de opvang en asielprocedure in Italië niet zo slecht zijn dat deze vergelijkbaar zijn met de situatie in Griekenland ten tijde van het M.S.S.-arrest. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat tegen deze uitspraak hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.