In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 augustus 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing naar Suriname. De moeder, die samen met haar kinderen naar Suriname wil verhuizen, heeft dit verzoek ingediend omdat zij meent dat de situatie daar beter is voor de kinderen. De vader, die in Nederland woont, heeft verweer gevoerd tegen deze verhuizing, omdat hij vreest dat dit een grote inbreuk zal maken op zijn contact met de kinderen. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig afgewogen. Partijen zijn van 2012 tot 2019 gehuwd geweest en hebben samen twee minderjarige kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen in Nederland een stabiele omgeving hebben en dat de vader regelmatig contact met hen heeft. De moeder heeft onvoldoende onderbouwd dat de situatie in Suriname beter is dan in Nederland. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de noodzaak om te verhuizen ontbreekt en dat de verhuizing een grote inbreuk zal maken op het contact tussen de vader en de kinderen. Daarom heeft de rechtbank het verzoek van de moeder afgewezen en bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.