In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een gezin van Iraakse asielzoekers en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het gezin, bestaande uit een vader, een moeder en vier minderjarige kinderen, had aanvragen ingediend voor verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris had deze aanvragen niet in behandeling genomen, met het argument dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvragen op basis van de Dublinverordening. De eisers voerden aan dat de opvang in Italië niet voldeed aan de eisen die voortvloeien uit het Tarakhel-arrest, dat bijzondere waarborgen vereist voor kwetsbare asielzoekers, zoals gezinnen met minderjarige kinderen.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had aangetoond dat de opvang in Italië voldeed aan de vereisten van het Tarakhel-arrest. De rechtbank stelde vast dat de Italiaanse autoriteiten niet voldoende garanties hadden gegeven over de beschikbaarheid van adequate zorg voor de kinderen, met name voor de zoon die leed aan psychische problemen. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak. De verzoeken om voorlopige voorzieningen werden afgewezen, omdat de rechtbank met deze uitspraak op de beroepen besliste. De staatssecretaris werd veroordeeld in de proceskosten van de eisers.