ECLI:NL:RBDHA:2019:7969

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2019
Publicatiedatum
1 augustus 2019
Zaaknummer
NL 19.11691 en 19.11693 en 19.11695
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluiten inzake asielaanvragen van een gezin met minderjarige kinderen en de zorgplicht van Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een gezin van Iraakse asielzoekers en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het gezin, bestaande uit een vader, een moeder en vier minderjarige kinderen, had aanvragen ingediend voor verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris had deze aanvragen niet in behandeling genomen, met het argument dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvragen op basis van de Dublinverordening. De eisers voerden aan dat de opvang in Italië niet voldeed aan de eisen die voortvloeien uit het Tarakhel-arrest, dat bijzondere waarborgen vereist voor kwetsbare asielzoekers, zoals gezinnen met minderjarige kinderen.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had aangetoond dat de opvang in Italië voldeed aan de vereisten van het Tarakhel-arrest. De rechtbank stelde vast dat de Italiaanse autoriteiten niet voldoende garanties hadden gegeven over de beschikbaarheid van adequate zorg voor de kinderen, met name voor de zoon die leed aan psychische problemen. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak. De verzoeken om voorlopige voorzieningen werden afgewezen, omdat de rechtbank met deze uitspraak op de beroepen besliste. De staatssecretaris werd veroordeeld in de proceskosten van de eisers.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.11691, NL19.11693 en NL19.11695
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juli 2019 in de zaken tussen
[eiser] , eiser
[eiseres 1], eiseres 1
[eiseres 2], eiseres 2
mede namens de minderjarige kinderen
[naam], geboren op [geboortedag] 2008 ,
[naam], geboren op [geboortedag] 2011 ,
[naam], geboren op [geboortedag] 2013 ,
[naam], geboren op [geboortedag] 2016 ,
gezamenlijk te noemen: eisers (gemachtigde: mr. S. Thelosen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 20 mei 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Verzoekers hebben verder de voorzieningenrechter verzocht om voorlopige voorzieningen te treffen (NL19.11692, NL19.11694 en NL19.11696). Verweerder heeft 21 juni 2019 een verweerschrift ingediend. De voorzieningenrechter heeft op 25 juni 2019 de verzoeken om voorlopige voorziening toegewezen in die zin dat de overdracht van eisers aan Italië achterwege dient te blijven tot de datum waarop uitspraak op de beroepen is gedaan.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2019. Eiser en eiseres 1 zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Eiseres 2 heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Als tolk Arabisch is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Eerdere procedure

1.1
Eisers hebben de Iraakse nationaliteit. Zij vormen een gezin dat bestaat uit een vader (eiser), een moeder (eiseres 1) en vier minderjarige kinderen. De moeder van eiseres 1 (eiseres 2) wordt ook tot dit gezin gerekend. Zij zijn via Italië Europa ingereisd. Na een (gedwongen) verblijf van een week in Italië zijn zij naar Nederland doorgereisd. In Nederland hebben zij op 18 en 27 januari 2018 aanvragen om verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd ingediend.
1.2
Deze eerste aanvragen zijn bij besluiten van 22, 24 en 31 mei 2018 niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvragen. Eisers hebben daartegen beroepen ingesteld omdat ten aanzien van de opvangvoorzieningen in Italië volgens hen niet van het interstatelijke vertrouwensbeginsel mocht worden uitgegaan. Verder was de overdracht onverantwoord vanwege de medische situatie van eiseres 1, een minderjarige dochter en eiseres 2. Ten slotte had verweerder gebruik moeten maken van zijn discretionaire bevoegdheid zoals neergelegd in artikel 17 van de Dublinverordening.
1.3
Deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, heeft op 14 juni 2018 de beroepen ongegrond verklaard. Eisers hebben hiertegen hoger beroep ingesteld, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft op 10 januari 2019 geoordeeld dat het hoger beroep kennelijk ongegrond is en heeft de uitspraak bevestigd.

De huidige aanvragen

2. Op 13 en 14 maart 2019 hebben eisers opnieuw aanvragen gedaan om verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd. Daaraan hebben zij ten grondslag gelegd dat bij zoon [naam] sprake is van psychische problematiek. Vanwege ernstige angstklachten en slaap- en zindelijkheidsproblematiek is hij verwezen naar bij [naam] (BEC) te [plaatsnaam] voor nadere diagnostisering en behandeling die augustus 2018 zijn aangevangen. Volgens eisers zal de feitelijke overdracht aan Italië ernstige en onomkeerbare gevolgen voor de gezondheid van [naam] hebben als bedoeld in het arrest C.K. tegen Slovenië. [1] Daarnaast kan er niet op worden vertrouwd dat [naam] in Italië adequate zorg krijgt voor zijn klachten.

De bestreden besluiten

3.1
Verweerder heeft ook deze aanvragen niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Die verantwoordelijkheid staat vast sinds 10 april 2018. Eisers hebben sindsdien het grondgebied van de Europese Unie niet verlaten.
3.2
In de besluiten op de aanvragen van eiser en eiseres I heeft verweerder beoordeeld of de problematiek van hun zoon [naam] aan de feitelijke overdracht in de weg staat en of eisers hebben aangetoond dat hij in Italië geen adequate zorg krijgt. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres 2 beschouwd als een afhankelijke aanvraag en om die reden verwezen naar de besluiten van eiser en eiseres 1.
3.3
Volgens verweerder moet [naam] in staat worden geacht om te reizen. Dit blijkt uit het advies dat het Bureau Medische Advisering (BMA) heeft uitgebracht naar aanleiding van een verzoek om ten behoeve van [naam] toepassing te geven aan artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Ook hoeven er geen reisvoorwaarden te worden gesteld, aldus het BMA. Volgens verweerder valt daarom niet in te zien op welke wijze de medische problematiek van [naam] tot gevolg zou hebben dat de overdracht niet zou kunnen plaatsvinden.
3.4
Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat ten aanzien van Italië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Eisers hebben niet aangetoond dat de voor [naam] benodigde zorg in Italië niet beschikbaar is. Daar komt bij dat de overdracht met voldoende waarborgen is omgeven. Verweerder heeft om die reden ook geen aanleiding gezien om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.

De beroepsgronden

4. De door eisers aangevoerde beroepsgronden zijn terug te voeren tot het volgende.
4.1
In de eerste plaats heeft verweerder ten onrechte nagelaten het BMA een advies te laten uitbrengen over de situatie van [naam] . Uit informatie van de behandelaars kan sprake zijn van ernstige en omkeerbare gevolgen voor de gezondheid van [naam] bij overdracht aan Italië. Door die informatie niet aan het BMA voor te leggen om antwoord te krijgen op de vraag of het aannemelijk is dat de feitelijke overdracht van [naam] aan Italië die gevolgen zal hebben, kan er een situatie ontstaan in strijd met het arrest C.K. tegen Slovenië. Het BMA­ advies dat in het kader van artikel 64 van de Vw is uitgebracht, is daarvoor ontoereikend . Het besluit is daarom niet zorgvuldig tot stand gekomen, aldus eisers.
4.2
Eisers betogen verder dat verweerder ten aanzien van Italië ten onrechte is uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Uit een recent AIDA-rapport blijkt dat asielzoekers feitelijk geen toegang hebben tot medische zorg. Eisers vrezen daarom dat de voor [naam] benodigde zorg in Italië niet wordt geboden.
4.3
Ten slotte heeft verweerder het belang van [naam] onvoldoende in de besluitvorming betrokken. Het belang van het kind moet altijd de eerste overweging zijn. Verweerder heeft de bevoegdheid om het belang van het kind te laten prevaleren en had moeten motiveren waarom de overdracht aan Italië onder deze omstandigheden toch gerechtvaardigd is.

De beoordeling door de rechtbank

5. Het HvJEU heeft in het arrest C.K. tegen Slovenië geoordeeld dat zelfs indien niet ernstig hoeft te worden gevreesd voor systeemfouten in de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, een asielzoeker slechts kan worden overgedragen als is uitgesloten dat die overdracht een reëel en bewezen risico inhoudt dat de betrokkene wordt onderworpen aan onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank ziet hierin aanleiding om eerst te beoordelen of verweerder terecht heeft geoordeeld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat [naam] , zonder verkrijging van aanvullende garanties, in Italië geen adequate zorg- en opvangvoorzieningen zal krijgen.
De beschikbaarheid van zorg voor [naam] in Italië
6.1
In deze zaak gaat het om een gezin met vier minderjarige kinderen, waarvan één kind van [leeftijd] oud, [naam] , bijzondere zorgbehoeften heeft. Uit een bij de aanvraag overgelegde brief van de behandelaar [naam] , gedragswetenschapper bij het BEC, is daarover het volgende vermeld. [2] [naam] is verwezen naar het BEC in verband met ernstige angstklachten, slaapproblematiek en zindelijkheidsproblematiek. In september 2017 is het gezin gevlucht uit Irak en na een lange reis uiteindelijk in Italië terecht gekomen. Tijdens de reis heeft [naam] meerdere traumatische ervaringen opgedaan. Bij [naam] is vastgesteld dat sprake is van een Posttraumatische Stressstoornis (PTSS). Hij heeft veel moeite met in- en doorslapen. Hij is angstig, heeft nachtmerries en plast in bed.
In contact met andere kinderen kan [naam] fysiek agressief zijn, dit gebeurt met name in situaties als hij zich onveilig voelt. [naam] krijgt op het BEC groepsbehandeling waar onder andere gewerkt wordt aan de emotionele ontwikkeling van [naam] . Daarnaast krijgt hij speltherapie, zodat hij zijn gevoelens en ervaringen kan ordenen en delen en er meer inzicht wordt verkregen in de belevingswereld van [naam] . [naam] is een kwetsbare, getraumatiseerde jongen die gebaat is bij de behandeling die op dit moment geboden wordt.
6.2
In aanvulling hierop heeft [naam] in een e-mail van 24 mei 2019 het volgende naar voren gebracht. De huidige behandeling van [naam] is met name gericht op stabilisatie. Er wordt toegewerkt naar verwerking. De nu geboden zorg is noodzakelijk en de behandeling in Italië moet ten minste aan deze voorwaarden voldoen. Als deze voorwaarden wegvallen, wordt er een direct gevolg gezien in het gedrag van en functioneren van [naam] . Hoe meer onrust er is in zijn omgeving, hoe meer onrust [naam] laat zien. Hij heeft dan nog meer dan anders behoefte aan controle en voorspelbaarheid, laat sneller angstig en agressief zien. [naam] is dan niet in staat om zich te ontwikkelen op sociaal, emotioneel en cognitief niveau. Langetermijngevolgen hiervan zijn leerachterstanden en gedragsproblemen. Daarnaast is de inschatting dat, als er niet aan de voorwaarden van behandeling wordt voldaan, [naam] zijn slaapproblemen en angstklachten verder zullen toenemen. Ook zal hij vervallen in zindelijkheidsproblematiek, aldus [naam] .
6.3
Dat bij [naam] sprake is van PTSS gerelateerde klachten en dat hij daarvoor psychische zorg nodig heeft, staat tussen partijen niet ter discussie. Volgens eisers moeten zij op grond hiervan worden aangemerkt als bijzonder kwetsbare asielzoekers als bedoeld in het Tarakhel- arrest. [3] Verweerder heeft dit evenmin bestreden. De rechtbank ziet geen aanleiding om anders te oordelen. [naam] en zijn familieleden vallen daarom onder de reikwijdte van het Tarakhel-arrest.
6.4
Uit het Tarakhel-arrest volgt dat de overdragende lidstaat in het specifieke geval dat sprake is van bijzonder kwetsbare asielzoekers zoals eisers van de aangezochte lidstaat aan wie zij worden overgedragen voldoende waarborgen (individuele garanties) moet ontvangen inzake de opvangcapaciteit en de leefomstandigheden in aanwezige opvangcentra die recht doen aan de opvangbehoeften van bijzonder kwetsbare asielzoekers. Dit betekent dat eisers alleen aan Italië kunnen worden overgedragen als er voldoende concrete garanties zijn om te waarborgen dat de opvang passend is voor hen.
6.5
Naar aanleiding van het Tarakhel-arrest hebben de Italiaanse autoriteiten in de circular letter van 8 juni 2015 en de brief van 15 februari 2016 toegelicht onder welke omstandigheden en op welke locaties zij gezinnen met minderjarige kinderen zullen opvangen, namelijk de zogenoemde SPRAR-locaties (nieuwe naam: SIPROIMI). Met deze brief hebben de Italiaanse autoriteiten voldaan aan de in het Tarakhel-arrest gestelde vereisten, zo volgt uit beslissingen van het EHRM en uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. [4]
6.6
Op 24 september 2018 hebben de Italiaanse autoriteiten een wetsdecreet - het zogenoemde Salvini-decreet - uitgevaardigd. Daarin staat onder meer dat de toegang tot SPRAR-locaties wordt beperkt tot personen met internationale bescherming en niet begeleide minderjarigen. Andere asielzoekers worden opgevangen in opvangcentra voor asielzoekers (CARA) en buitengewone opvangcentra (CAS). In die CARA- en CAS-locaties worden dus ook asielzoekers opgevangen die in het Tarakhel-arrest als bijzonder kwetsbaar worden aangemerkt. Dit betekent dat deze bijzonder kwetsbare asielzoekers buiten de reikwijdte vallen van de circular letter van 8 juni 2015 en de brief van 15 februari 2016. Met andere woorden, deze brieven bieden dus niet meer de op grond van het Tarakhel-arrest vereiste garanties voor adequate opvang voor deze groep bijzonder kwetsbare asielzoekers in verband met hun specifieke opvangbehoeften.
6.7
Eisers stellen dat de opvangvoorzieningen in Italië, waaronder toegang tot medische voorzieningen in het algemeen (nog) verder zijn versoberd. Psychische behandelingen worden niet meer gefaciliteerd. Eisers hebben in de zienswijze verwezen naar het AIDA
­rapport 'Country Report: ltaly. 2018 Update'. Pagina 85 van dit rapport houdt het volgende in:
"The new schcmes also omit psychological support (which is maintained only in CPR and hotspots) (... ).No services for vulnerable people are provided, thus leaving the protection of these people to purely voluntary contributions."
6.8
Eisers hebben er verder op gewezen dat uit pagina's 104, 105, en 106 van het
AIDA-rapport blijkt dat asielzoekers feitelijk geen toegang hebben tot de reguliere medische zorg en enkel recht hebben op noodhulp. Er worden geen tolken ingezet en de artsen spreken enkel Italiaans, wat de toegang tot de medische zorg in de praktijk bemoeilijkt. Eisers verbinden hieraan de conclusie dat uit het rapport blijkt dat in Italië de voor [naam] benodigde zorg niet beschikbaar is. Van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag niet worden uitgegaan, aldus eisers.
6.9
Verweerder heeft hierin geen aanleiding gezien aanvullende garanties te vragen van de Italiaanse autoriteiten. Verweerder stelt zich daartoe op het standpunt dat ten opzichte van Italië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en van de beschikbaarheid van de voor [naam] benodigde zorg. Eisers hebben volgens verweerder niet aangetoond dat dit niet het geval is . Uit de beschikbare informatie blijkt niet dat sprake is van een dermate slechte opvangvoorzieningen dat sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM. Verweerder wijst op een circular letter van 8 januari 2019 waarin de Italiaanse autoriteiten de lidstaten nader hebben geïnformeerd over de nieuwe asielwetgeving in Italië en de gevolgen daarvan.
In die circular letter is onder meer het volgende te lezen:
"Consequently, all applicants under the Dublin procedure will be accommodated in other Centres referred to in Legislative Decree No. 142/2015. In consideration of the efforts made by the Italian Government in order to strongly reduce the migration flows, these Centres are adequate to host all possible beneficiaries, so as to guarantee the protection of the fundamental rights, particularly the family unity and the protection of minors."
6.1
Verweerder beroept zich verder op een uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1861). In die uitspraak oordeelde de Afdeling dat verweerder in het hiervoor genoemde AIDA-rapport terecht geen aanleiding heeft gezien om te twijfelen aan de verklaring van de Italiaanse autoriteiten in de brief van 8 januari 2019 dat zij ook na het wetsdecreet bij de opvang van minderjarige kinderen de eenheid van het gezin en de bescherming van minderjarige kinderen garanderen.
6.11
De rechtbank constateert dat verweerder niet inhoudelijk is ingegaan op de door eisers aangehaalde passages uit het AIDA-rapport. Verweerder heeft de daarin weergegeven bevindingen over het schrappen van psychische zorg ('The new schemes also omit psychological support') en beschikbaarheid van medische zorg niet bestreden. Verweerder heeft geen informatie uit het AIDA-rapport of uit andere bronnen naar voren gebracht waaruit blijkt dat de bevindingen uit het AIDA-rapport onjuist zijn of slechts betrekking op incidenten. Er is dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan deze bevindingen en om ervan uit te gaan dat psychologische zorg voor minderjarige asielzoekers in Italië wél wordt geboden.
6.12
Uit de circular letter van 8 januari 2019 is niet af te leiden of, anders dan uit het AIDA-rapport naar voren komt, bij de opvang wel psychische zorg wordt geboden. De Italiaanse autoriteiten vermelden dat de opvangcentra in staat zijn alle mogelijke personen te ontvangen teneinde fundamentele rechten, met name de eenheid van het gezin en de bescherming van minderjarigen, te garanderen. In tegenstelling tot de eerdere circular letter van 8 juni 2015 en de brief van 15 februari 2016 is niet geconcretiseerd wat deze bescherming van fundamentele rechten en van minderjarigen in het bijzonder omvat. De enkele ongespecificeerde opmerking in de circular letter dat "de fundamentele rechten worden gerespecteerd" is daarvoor onvoldoende. Verweerder mocht er daarom niet op basis van de circular letter van 8 januari 2019 van uitgaan dat de garanties ook betrekking hebben op psychische zorg voor minderjarige asielzoekers met PTSS. Niet valt in te zien hoe deze circular letter als voldoende concrete garantie moet worden gezien om te waarborgen dat de opvang na een overdracht passend is voor eisers.
6.13
In de genoemde uitspraak van 12 juni 2019 beantwoordde de Afdeling de vraag of verweerder bij Italië nog steeds mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, met name in geval van gezinnen of ouders met minderjarige kinderen, bevestigend. Uit die uitspraak kan niet worden afgeleid of dit oordeel ook betrekking heeft op gezinnen met jonge kinderen waarbij sprake is van PTSS bij een van die kinderen waarvoor psychische zorg is vereist. De passages uit het AIDA-rapport over de beschikbaarheid van en toegang tot die zorg is in die uitspraak niet aan de orde gekomen. Bovendien volgt uit die uitspraak evenmin of Italië in bredere zin voldoet aan de eisen die voortvloeien uit het Tarakhel-arrest inzake de kwaliteit van de opvang aldaar voor gezinnen met minderjarige kinderen.
6.14
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan eisers is aan te tonen dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Verweerder heeft daarom geen aanleiding gezien aan de Italiaanse autoriteiten aanvullende informatie te vragen over de kwaliteit van de opvang van eisers en de omstandigheden waarin zij na overdracht terecht zullen komen in het licht van de eisen die uit het Tarakhel-arrest voortvloeien. Ter zitting heeft verweerder zich desgevraagd uitdrukkelijk niet bereid verklaard dit alsnog te doen.
6.15
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat verweerder zich er onvoldoende van heeft vergewist dat de opvang in Italië van eisers voldoet aan de eisen die het Tarakhel-arrest daaraan stelt. Verweerder had in dit geval aan de Italiaanse autoriteiten individuele garanties moeten vragen over de leefomstandigheden in de aanwezige opvangcentra, waaronder begrepen de beschikbaarheid van de voor [naam] benodigde psychische zorg, die recht doen aan de opvangbehoeften van bijzonder kwetsbare asielzoekers zoals eisers. Overdracht aan Italië is alleen mogelijk als er voldoende concrete garanties zijn om te waarborgen dat de opvang passend is voor [naam] en zijn familie. Die garanties ontbreken en kunnen ook niet worden ontleend aan het Salvini-decreet of de circular letter van 8 januari 2019. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom ervan is afgezien om die individuele garanties te verkrijgen.
6.16
De beroepsgrond slaagt. De overige beroepsgronden hoeven daarom niet te worden besproken.
6.17
De rechtbank is bekend met de tussenuitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 28juni 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:6493),
waarin de rechtbank voornemens is de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) te benaderen
met de vraag of deze onderzoek kan doen naar de opvanglocaties in Italië voor gezinnen met kinderen . Hoewel de resultaten van dat onderzoek ook van belang kunnen zijn in deze zaak, zal de rechtbank die niet afwachten omdat op de datum van deze uitspraak niet bekend is of de UNHCR bereid en in staat is het gevraagde onderzoek te verrichten. Bovendien hebben eisers ter zitting aangegeven daar vanwege hun persoonlijke omstandigheden niet op te kunnen wachten.
Conclusie
7.1
De beroepen zijn gegrond. De rechtbank zal de bestreden besluiten vernietigen. Verweerder zal daarom nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
7.2
De rechtbank wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af, omdat bij deze uitspraak op de beroepen wordt beslist.
7.3
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van€ 512,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eisers een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen met nummers NL19.11691, NLI 9.11693 en NL19.11695 gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de aanvragen van eisers met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van€ 1.024,-.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan op 30 juli 2019 door mr. R. Hirzalla, rechter, in aanwezigheid J.P. Braam, griffier.
griffier
rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 16 februari 2017, C-578/16.
2.De brief bevindt zich als bijlage bij het M35-0 formulier 'Kennisgeving Tweede of volgende aanvraag' van 13 maart 2019 , p. 23 van document 59 in de zaak
3.Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 4 november 2014 in de zaak van Tarakhel tegen Zwitserland
4.Bijvoorbeeld de uitspraak van 27 juli 2017, ECLl:NL:RVS:2017:2040