In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juli 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Celerita B.V. en een gedaagde partij, die een timmer- en meubelmakersbedrijf exploiteert. Celerita vorderde ontruiming van een bedrijfspand dat zij had gekocht op een executieveiling, waarbij het pand eerder in eigendom was van Keba Vastgoed B.V. en belast was met een hypotheekrecht ten behoeve van ING Bank N.V. Celerita stelde dat de gedaagde zonder recht of titel in het pand verbleef, omdat de huurovereenkomst met Keba Vastgoed was vernietigd door het inroepen van een huurbeding door ING, dat was overgedragen aan Celerita.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen toestemming was verleend door ING voor de verhuur van het pand aan de gedaagde, en dat de gedaagde niet kon aantonen dat hij recht had op het gebruik van het pand. De voorzieningenrechter oordeelde dat Celerita een spoedeisend belang had bij de ontruiming, aangezien zij het pand wilde verkopen of verhuren aan een derde. De gedaagde werd veroordeeld om het pand binnen een week na betekening van het vonnis te ontruimen, op straffe van een dwangsom. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 620,60 per maand vanaf 16 mei 2019 tot aan de daadwerkelijke ontruiming, vermeerderd met wettelijke rente. De kosten van het geding werden eveneens aan de gedaagde opgelegd.