Op 29 juli 2019 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van verzoekster, die de rechter mr. K.M. Braun had gewraakt in een familierechtelijke procedure over de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige. Verzoekster stelde dat de rechter door zijn opmerkingen tijdens de zitting de schijn van partijdigheid had gewekt. De gewraakte opmerking van de rechter, dat er 'ooit' onbegeleid contact tussen de vader en de minderjarige zal moeten plaatsvinden, werd door de wrakingskamer als confronterend beschouwd, maar niet als partijdig. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter zich in deze familierechtelijke zaak een actieve houding kon veroorloven zonder de schijn van partijdigheid te wekken. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid was en wees het verzoek tot wraking af. De procedure in de hoofdzaak kan voortgezet worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.