In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 20 mei 2019, wordt het verzoek van [Y] tot vaststelling van zijn Nederlanderschap behandeld. Verzoeker, geboren in 1955 in Suriname, stelt dat hij bij zijn geboorte de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. Na de onafhankelijkheid van Suriname in 1975, en de inwerkingtreding van de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten (TOS), heeft verzoeker zijn verblijf in Nederland beëindigd en zich in Suriname gevestigd. De IND stelt dat verzoeker op grond van de TOS zijn Nederlandse nationaliteit heeft verloren en dat hij op 30 juni 1982 van rechtswege de Surinaamse nationaliteit heeft verkregen.
De rechtbank heeft de relevante stukken en de argumenten van beide partijen in overweging genomen. Verzoeker betwist de stelling van de IND en verwijst naar jurisprudentie, waaronder een uitspraak van de Hoge Raad. De IND concludeert dat verzoeker zijn Nederlanderschap heeft verloren op basis van de TOS, en dat artikel 15 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) niet van toepassing is op zijn situatie, aangezien dit artikel pas in 2003 in werking is getreden.
De rechtbank oordeelt dat verzoeker op 30 juni 1982 zijn Nederlandse nationaliteit heeft verloren en dat het verzoek om vaststelling van het Nederlanderschap wordt afgewezen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de IND in de proceskosten te veroordelen. De beschikking wordt afgesloten met de beslissing om de verzoeken af te wijzen.