ECLI:NL:RBDHA:2019:7528

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2019
Publicatiedatum
24 juli 2019
Zaaknummer
C-09-550209-HA ZA 18-338
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Intellectueel-eigendomsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidenten inzake bewijsvergaring in vrijwaringszaak tussen Abbott en Kamstra

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, zijn verschillende partijen betrokken bij een civielrechtelijk geschil over de handel in Abbott Freestyle bloedglucose teststrips. De eiseressen, aangeduid als Abbott cs, hebben Kamstra International B.V. en P.H.I. Logistics B.V. aangeklaagd, evenals een derde gedaagde, aangeduid als [gedaagde sub 3]. De rechtbank heeft op 24 juli 2019 uitspraak gedaan in een incident dat door Kamstra cs was opgeworpen, waarin zij bewijsvergaring vorderden in het kader van een vrijwaringsprocedure. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van Kamstra cs niet konden worden toegewezen, omdat zij geen rechtmatig belang hadden bij de gevorderde bescheiden. De rechtbank stelde vast dat de vorderingen in strijd waren met de goede procesorde en dat er sprake was van misbruik van recht. De rechtbank wees de vorderingen af en veroordeelde Kamstra cs tot betaling van de proceskosten aan Abbott cs, die zijn vastgesteld op € 21.864,65. De zaak is complex, met meerdere incidenten en een hoofdzaak die betrekking heeft op merkinbreuk en de betrokkenheid van verschillende partijen bij de handel in de teststrips. De rechtbank heeft de verdere beslissingen aangehouden en de zaak verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord van Kamstra cs.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
Vonnis van 24 juli 2019
in zaak C/09/550209 / HA ZA 18-338 van
1. de rechtspersoon naar vreemd recht
Abbott Diabetes Care Inc, te Alameda, Verenigde Staten,
2. de rechtspersoon naar vreemd recht
Abbott Laboratories,te Illinois, Verenigde Staten,
3.
Abbott B.V.,te Hoofddorp,
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
procesadvocaat: mr. J.A. Dullaart, te Naaldwijk,
behandelend advocaten: mr. S.C. Dack en mr. L.E. Fresco, te Amsterdam.
tegen

1.Kamstra International B.V, te Farmsum,

2.
P.H.I. Logistics B.V., te Farmsum,
gedaagden in de hoofdzaak,
eiseressen in het exhibitie-incident,
procesadvocaat: mr. H. Lebbing, te Rotterdam,
behandelend advocaten: mr. G. van der Wal en mr. T. Geerlof, te Rotterdam,

3.[gedaagde sub 3] , te [plaats] ,

gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het exhibitie-incident,
procesadvocaat: mr. J.J. Schelling te Rotterdam,
behandelend advocaat: mr. J.C.J. van de Rakt, te Rotterdam.
Eiseressen in de hoofdzaak worden tezamen aangeduid als Abbott cs. Gedaagden sub 1 en 2 in de hoofdzaak worden tezamen aangeduid als Kamstra cs en gedaagde sub 3 in de hoofdzaak als [gedaagde sub 3] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 3 oktober 2018 in het door Kamstra cs opgeworpen vrijwaringsincident, waarbij zij zijn toegestaan Prämie Medical Inc (hierna: Prämie) en [A] (hierna: [A] ) in vrijwaring te doen dagvaarden tegen de rolzitting van 6 februari 2019, en het door [gedaagde sub 3] opgeworpen bevoegdheidsincident, waarin is geoordeeld dat de rechtbank bevoegd is kennis te nemen van de tegen hem ingestelde vorderingen in de hoofdzaak;
  • de conclusie van antwoord in de hoofdzaak tevens incidentele conclusie ex artikel 843a Rv
  • de conclusie strekkende tot incidentele vordering ex artikel 843a Rv, tevens houdende uitstelverzoek in conventie, tevens houdende voorwaardelijk pleidooiverzoek d.d. 10 april 2019 van Kamstra cs;
  • de tijdens het pleidooi genomen akte overlegging aanvullende productie van 15 juli 2019 van Kamstra cs, met producties 7A t/m 7C;
1.2.
Partijen hebben hun standpunten in het exhibitie-incident mondeling bepleit tijdens het pleidooi in het incident op 15 juli 2019. De pleitnotities behoren tot de processtukken.
1.3.
Tot slot is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.Het geschil in het incident

2.1.
Kamstra cs vorderen bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren incidenteel vonnis:
primair:
I Abbott cs te bevelen om binnen twee weken van betekening van het vonnis afschriften, danwel uittreksels van de onder 2.2 bedoelde bescheiden aan Kamstra cs te overleggen, eventueel met oplegging van een verbod aan Kamstra cs ex artikel 28 lid 1 onder b Rv, danwel een vergelijkbaar bevel of voorziening ter waarborging, althans een in goede justitie te bepalen bevel of veroordeling uit te spreken op basis van artikel 843a lid 2 Rv, althans artikel 22 Rv;
subsidiair:
I Abbott cs te bevelen om binnen twee weken na betekening van het wijzen vonnis afschriften, danwel uittreksels van de onder 2.2 bedoelde bescheiden aan Kamstra cs te overleggen, eventueel met oplegging van een verbod aan Kamstra cs ex artikel 28 lid 1 onder b Rv, danwel een vergelijkbaar bevel en te bepalen dat:
(i) de advocaten van Kamstra cs eerst op
lawyer’s eyes only-basis de bescheiden zullen beoordelen op vertrouwelijkheid en een selectie zullen maken van informatie die zij aan Kamstra cs wensen te verstrekken, zodat informatie buiten de selectie door Abbott cs kan worden zwartgelakt;
(ii) Abbott cs vervolgens het recht hebben om, uiterlijk binnen zeven dagen na de dag waarop de advocaten van Abbott cs de selectie bedoeld onder (i) hebben ontvangen, middels een schriftelijke kennisgeving aan de advocaten van Kamstra cs haar bezwaar tegen afgifte van afschriften/ uittreksels van bepaalde informatie uit de selectie kenbaar te maken en dit bezwaar vervolgens uiterlijk binnen zeven dagen na het versturen de hiervoor genoemde schriftelijke kennisgeving ter beoordeling aan uw rechtbank voor te leggen, opdat uw rechtbank kan oordelen of nadere informatie dient te worden zwartgelakt,
danwel zodanige voorzieningen te treffen ter waarborging, althans een in goede justitie te bepalen bevel of veroordeling uit te spreken op basis van artikel 843a lid 2 Rv althans artikel 22 Rv.
primair en subsidiair:
II Abbott cs hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan Kamstra cs van een dwangsom
van € 50.000,-, danwel een in goede justitie te bepalen bedrag, voor iedere dag dat zij in strijd handelt met het bevel genoemd onder I, met een maximum van
€ 2.500.000,-, danwel een in goede justitie te bepalen bedrag;
III Aan Kamstra cs uitstel te verlenen voor het nemen van een conclusie van antwoord in conventie op een roldatum die is gelegen op vier weken nadat Abbott cs zal hebben voldaan aan de uit het in deze te wijzen incidenteel vonnis, danwel een in goede justitie te bepalen datum, danwel, indien zulk uitstel niet wordt verleend, Kamstra cs tijdig, te weten uiterlijk op 15 april 2019, daarvan op de hoogte te stellen;
IV voor zover de incidentele vorderingen niet integraal worden toegewezen na kennisneming van de antwoordakte van Abbott cs, Kamstra cs en Abbott cs de gelegenheid te bieden hun stellingen en weren toe te lichten in een pleidooi;
een en ander onder bepaling dat over de proceskostenveroordeling nader zal worden beslist in de hoofdzaak.
2.2.
De vorderingen van Kamstra cs hebben betrekking op de volgende bescheiden:
de “Abbott-documenten”: de stukken die Abbott aan H&H ter beschikking heeft gesteld op grond van een subpoena die de rechtbank in de zogenaamde Michigan-procedure heeft uitgevaardigd op verzoek van H&H en die Kamstra, als partij bij de Michigan-procedure, heeft ingezien en
“Overige Documenten”:
(i) alle fysieke en digitale correspondentie (intern binnen Abbott danwel met publieke en/of private partijen) en
(ii) documentatie, zoals e-mailverkeer, brieven, faxverkeer en daarbij aangehechte/bijgevoegde bijlagen, interne notities,
Product Authenticity Examination Reportsen andere onderzoeksresultaten, alsmede
(iii) correspondentie omtrent (de verzoeken tot) dergelijke onderzoeksresultaten en andere berichtgeving en documentatie:
 daterende van de periode september 2016 - 1 september 2017, met betrekking tot de zogenoemde Cincinnati-zending, alsmede iedere andere zending in Abbott Freestyle test strips met een
counterfeit-karakter waarbij Kamstra c.s. en/of [A] en/of Prämie (mogelijk) (volgens Abbott en/of externe partijen) betrokken is (geweest);
 daterend van de periode september 2016- 1 september 2017 inzake [A] en Prämie met betrekking tot de handel in
counterfeitverpakkingen verpakte test strips;
 daterend van de periode september 2016 - 1 september 2017 met betrekking tot de betrokkenheid van Kamstra cs bij de handel in
counterfeit(verpakkingen verpakte) Abbott Freestyle test strips, onder andere omtrent het eerste moment waarop Abbott voor het eerst ter kennis kwam van deze betrokkenheid;
 daterend van de periode oktober 2017 - 1 september 2017 met betrekking tot overwegingen en/of besluiten tot en/of de discussie omtrent) het ondernemen van (buiten)gerechtelijke stappen jegens Kamstra cs (en/of gelieerde partijen zoals gedaagde sub 1 in conventie) en/of [A] en/of Prämie.
2.3.
Kamstra cs stellen dat ten aanzien van de gevorderde bescheiden is voldaan aan de vereisten van artikel 843a Rv. Zij vorderen deze bescheiden met het oog op substantiëring van hun verweer in de hoofdzaak, onderbouwing van hun voorgenomen vordering in reconventie in de hoofdzaak en substantiëring van hun stellingen in de vrijwaringsprocedure tegen Prämie en [A] . Kamstra cs stellen dat zij worden belemmerd, althans erg bemoeilijkt, het bestaan van de rechtsgrondslag voor haar vordering in reconventie voldoende aan te tonen, doordat zij (nog) niet beschikt over deze bescheiden.
2.4.
[gedaagde sub 3] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
primair:
Abbott cs te bevelen binnen zeven dagen na betekening van het vonnis aan [gedaagde sub 3] van de onder 2.5 bedoelde bescheiden, althans de door de rechtbank in goede justitie te bepalen bescheiden, digitale afschriften te verstrekken, dan wel, uitsluitend voor zover het verstrekken van afschriften objectief niet mogelijk is, daarin inzage te verschaffen, op straffe van een dwangsom van € 25.000,- voor iedere dag dat Abbott cs in strijd handelen met het hiervoor bepaalde, met een maximum van € 2.500.000,-,
subsidiair:
Abbott cs te bevelen binnen zeven dagen na betekening van het vonnis aan [gedaagde sub 3] van de onder 2.5 bedoelde bescheiden, althans de door de rechtbank in goede justitie te bepalen bescheiden, digitale afschriften te verstrekken, dan wel, uitsluitend voor zover het verstrekken van afschriften objectief niet mogelijk is, daarin inzage te verschaffen, op straffe van een dwangsom van € 25.000,- voor iedere dag dat Abbott cs in strijd handelen met het hiervoor bepaalde, met een maximum van € 2.500.000,-, en daarbij te bepalen dat:
  • i) De advocaten van [gedaagde sub 3] de bescheiden eerst zullen beoordelen op vertrouwelijkheid en een selectie zullen maken van bescheiden die zij aan [gedaagde sub 3] wensen te verstrekken;
  • ii) Abbott cs vervolgens het recht hebben om binnen zeven kalenderdagen na de dag waarop de advocaten van Abbott cs de selectie bedoeld onder (i) hebben ontvangen bezwaar te maken tegen afschrift of inzage van bepaalde informatie daaruit;
  • iii) Abbott cs geacht worden hun bezwaren niet te handhaven als zij niet binnen zeven kalenderdagen na het schriftelijk kenbaar maken (als bedoeld onder (ii)), het bezwaar ter beoordeling aan de voorzieningenrechter hebben voorgelegd;
dan wel dat de voorzieningenrechter zodanige voorzieningen treft ter waarborging althans een in goede justitie te bepalen bevel of veroordeling uit te spreken op de voet van artikel 843a Rv;
een en ander onder bepaling dat over de proceskosten in het incident nader zal worden beslist in de hoofdzaak.
2.5.
De vorderingen van [gedaagde sub 3] hebben betrekking op bescheiden uit de periode van 1 september 2016 t/m september 2017, te weten:
Correspondentie en/of andere bescheiden gewisseld tussen (medewerkers van) FDA / US Customs / MHRA / andere toezichthouders en Abbott cs en betrekking hebbend op of melding maken van de heer [A] en/of Prämie en/of Kamstra en/of [gedaagde sub 3] en/of de Overige Gedaagden (en dan nog in het bijzonder in verband met de hiervoor reeds beschreven tegengehouden zending(en) in Cincinnati);
Intern onderzoek van Abbott (bijvoorbeeld
Product Authencity Examination Reports) naar aanleiding van voornoemde correspondentie / bescheiden / informatie (en/of eventuele monsters van de tegengehouden Test Strips) welke Abbott cs van de FDA / US Customs / MHRA / andere toezichthouders hebben ontvangen;
Interne onderzoeken van Abbott cs naar [A] en/of Prämie en/of Kamstra en/of [gedaagde sub 3] en/of de Overige Gedaagden;
Bescheiden met betrekking tot (buiten)gerechtelijke stappen van Abbott cs (bijvoorbeeld een
Restraining Order/ Aansprakelijkstelling etc.) jegens [A] en/of Prämie;
Externe onderzoeken / rapporten waaruit de betrokkenheid van Kamstra en/of [gedaagde sub 3] en/of de Overige Gedaagden volgt bij de verhandeling van Test Strips (en dan nog in het bijzonder met de eerste zending van Kamstra aan H&H).
Correspondentie tussen (medewerkers van) Southeastern / Sean Brophy en (medewerkers van) Abbott cs waaruit de betrokkenheid van Kamstra en/of [gedaagde sub 3] en/of de Overige Gedaagden volgt bij de verhandeling van Test Strips.
2.6.
[gedaagde sub 3] stelt dat ten aanzien van de gevorderde bescheiden is voldaan aan de eisen van artikel 843a Rv. Hij vordert deze bescheiden om zijn verweer in de hoofdzaak (nader) te onderbouwen.
2.7.
Abbott cs betwisten de incidentele vorderingen.

3.De beoordeling

in alle zaken
3.1.
In de hoofdzaak hebben Abbott cs naast Kamstra cs en [gedaagde sub 3] ook HTG, die geen partij is in de incidenten, in rechte betrokken. Daarmee is in de hoofdzaak en in de incidenten sprake van subjectieve cumulatie van verschillende, voor afzonderlijke berechting vatbare rechtsvorderingen, die vanwege hun onderlinge samenhang in één procedure zijn samengevoegd. Deze samenvoeging ontneemt aan de desbetreffende afzonderlijke zaken echter niet hun zelfstandigheid. Conclusies en akten die worden genomen en producties die worden overgelegd in de ene zaak, gelden niet van rechtswege als genomen respectievelijk overgelegd in de andere zaak. [2] Dit geldt ook voor de standpunten van partijen in de verschillende zaken, die ieder op hun eigen merites moeten worden bezien. Dat laat onverlet dat geschilpunten die in alle zaken spelen, tezamen kunnen worden behandeld.
3.2.
De hoofdzaak gaat over (parallel)handel in Abbott Freestyle bloedglucose teststrips, ten aanzien waarvan Abbott cs een aantal merken houden. Abbott cs verkopen en distribueren de Freestyle teststrips in Europa tegen lagere prijzen dan in de Verenigde Staten. Abbott cs stellen dat gedaagden betrokken zijn bij levering aan het Amerikaanse bedrijf H&H Wholesale Services Inc. (hierna: H&H) van oorspronkelijk voor andere markten bestemde Freestyle strips, die zijn herverpakt en voorzien van bijsluiters die lijken op de verpakkingen en bijsluiters die voor de Amerikaanse markt worden gebruikt. Kamstra cs worden aangesproken in de hoofdzaak omdat uit het door Abbott cs eind mei 2017 in de Verenigde Staten gelegde bewijsbeslag bij onder meer H&H volgde dat de Freestyle teststrips van Kamstra afkomstig waren. Abbott cs stellen dat [gedaagde sub 3] , een werknemer van Kamstra, op persoonlijke titel een verwijt kan worden gemaakt ter zake van inbreuk op de Uniemerkrechten van Abbott cs. [gedaagde sub 3] is voor het eerst in rechte betrokken door Abbott cs met het instellen van de vordering in de hoofdzaak. De andere partijen in de hoofdzaak hebben (kort geding) procedures gevoerd over het voorafgaand aan de hoofdzaak gelegde bewijsbeslag onder Kamstra cs en HTG.
3.3.
Kamstra cs en [gedaagde sub 3] gronden hun incidentele vorderingen op artikel 843a Rv. Daarin is bepaald dat hij die daarbij rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Op grond van het vierde lid van dit artikel is degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, niet gehouden aan deze vordering te voldoen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, alsmede indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd. Verder kan de vordering afgewezen worden indien sprake is van misbruik van recht, misbruik van bevoegdheid, strijd met de goede procesorde of wegens gebrek aan belang.
in het door Kamstra cs opgeworpen incident
3.4.
Kamstra cs stellen dat zij de gevorderde bescheiden nodig hebben (i) voor het opwerpen en substantiëren van hun reconventionele eis, (ii) de onderbouwing van de stellingen en weren in conventie en (iii) de onderbouwing van de stellingen in de vrijwaringszaak teneinde het onrechtmatig handelen van [A] en Prämie aan te tonen.
(i) en (ii) Vordering van bescheiden met het oog op de hoofdzaak (verweer in conventie en voorgenomen reconventionele vordering)
3.5.
Kamstra es stellen dat Abbott cs in hun verzoekschrift van 25 juli 2017 voor het leggen van
ex partebewijsbeslag, in de daarop volgende kort gedingprocedures en in de hoofdzaak ten onrechte hebben vermeld dat zij pas als gevolg van het op 25 mei 2017 onder H&H in de Verenigde Staten gelegde bewijsbeslag op de hoogte is geraakt van de betrokkenheid van Kamstra cs bij de in de hoofdzaak aan de orde gestelde merkinbreuk en dat Abbott es ten onrechte niet ingaan op de hen bekende betrokkenheid van [A] en Prämie. Volgens Kamstra cs volgt uit de door hen in het incident overgelegde producties dat Abbott cs in februari en maart 2017 reeds de beschikking hadden gekregen over documenten waaruit de betrokkenheid van Kamstra cs bleek en dat zij in december 2016 op de hoogte waren geraakt van de betrokkenheid van [A] en Prämie.
3.6.
Kamstra cs verwijten Abbott es dat zij op basis van onvolledige voorlichting (a) bewijsbeslag hebben gelegd en inzage hebben gekregen in een grote hoeveelheid
out-of-scopedocumenten van Kamstra cs, terwijl zij al over relevante informatie over hun vorderingen beschikten, (b) hebben gedreigd met (draconisch) hoge dwangsommen, waardoor Kamstra cs gedwongen waren tegen hoge kosten verweer te voeren in procedures daarover en (c) door stil te zitten onnodige schade hebben laten ontstaan bij Kamstra cs, die stellen onmiddellijk te zijn gestopt met de handel in Freestyle teststrips toen zij op de hoogte geraakten van het
counterfeitkarakter ervan en de betrokkenheid van [A] en Prämie daarbij, terwijl in dat geval de door Abbott cs gestelde schade voor de volksgezondheid voorkomen had kunnen worden. Daarmee is deze schade als gevolg van de in de hoofdzaak aan de orde gestelde merkinbreuk volgens Kamstra cs een
selfinflicted wound.
3.7.
Kamstra cs stellen dat Kamstra in het kader van vertrouwelijke kennisname van documenten uit een Amerikaanse procedure inzage heeft gekregen in meer documenten waaruit nader en duidelijker volgt dat Abbott cs voor 25 mei 2017 op de hoogte was van de betrokkenheid van [A] , Prämie en Kamstra cs bij de in de hoofdzaak aan de orde gestelde merkinbreuk. Volgens Kamstra cs is het voor hun verweer in conventie en hun voorgenomen vordering in reconventie nodig dat ‘
het volledige verhaal’dat nog niet bekend is, boven water komt. Ze doelen daarmee op (i) het exacte moment waarop Abbott cs wetenschap hadden over de betrokkenheid van Kamstra cs, (ii) het exacte moment waarop Abbott cs besloten gerechtelijke acties tegen Kamstra cs te ondernemen, (iii) het exacte moment waarop Abbott cs wetenschap had van betrokkenheid van [A] en Prämie en de exacte voornemens van Abbott cs omtrent het wel of niet optreden tegen deze partijen en (iv) de besluitvorming van Abbott cs omtrent de acties die zij nu heeft ondernomen, bijvoorbeeld omtrent de vraag waarom Abbott cs pas eind mei 2017 actie heeft ondernomen tegen alleen Kamstra cs en niet eerder tegen [A] en/of Prämie.
3.8.
Partijen twisten over de gevolgtrekkingen die Abbott cs hadden kunnen en/of moeten maken uit de documenten waarover zij in februari en maart 2017 de beschikking hebben gekregen en Abbott cs bestrijden de verwijten van Kamstra cs. Of en in hoeverre de voorgenomen reconventionele vordering van Kamstra cs in de hoofdzaak kansloos is, zoals Abbott cs betogen, laat de rechtbank onbesproken. Hetzelfde geldt voor de kans van slagen van het voorgenomen verweer van Kamstra in conventie. Dat moet in de hoofdzaak worden beoordeeld.
3.9.
De rechtbank stelt vast dat Kamstra cs in staat zijn gebleken in dit incident concreet en met stukken onderbouwd uiteen te zetten dat en waarom zij Abbott cs aansprakelijk houden. Uit de toelichting van Kamstra cs volgt dat de gevorderde exhibitie ziet op het vergaren van meer en duidelijker bewijs van hun stellingen over aansprakelijkheid van Abbott cs en over de omvang en reikwijdte (onder meer de periode) van deze gestelde aansprakelijkheid. Eerst als de door Abbott cs gemotiveerd betwiste aansprakelijkheid is vastgesteld in de hoofdzaak, zijn de omvang en reikwijdte daarvan relevant. In zoverre is het exhibitie-incident ontijdig ingesteld en hebben Kamstra cs geen rechtmatig belang bij verkrijging van de gevorderde bescheiden. Verder is de feitelijke grondslag voor het verweer in conventie en de voorgenomen vordering in reconventie – te weten: Abbott cs waren eerder dan eind mei 2017 op de hoogte van de betrokkenheid van Kamstra cs, [A] en Prämie – bekend aan Kamstra cs en betwisten Abbott cs niet dat zij in februari/maart 2017 de beschikking hebben gekregen over de documenten waaruit Kamstra cs hun wetenschap afleiden. De behoefte van Kamstra cs een en ander verder uit te zoeken, door meer en duidelijker bewijs te verkrijgen en het ‘
volledige verhaal’te kennen, levert geen rechtmatig belang op in de zin van artikel 843a Rv. De ruim geformuleerde vorderingen die een omvangrijke periode beslaan, zijn veeleer een
fishing expeditionwaar artikel 843a Rv geen grondslag voor biedt.
3.10.
Hieruit volgt dat de vorderingen, voor zover ingesteld met het oog op het verweer in conventie en de voorgenomen vordering in reconventie, bij gebrek aan rechtmatig belang dienen te worden afgewezen. Onbesproken kan blijven of aan de andere voorwaarden van artikel 843a Rv is voldaan.
(iii) Vordering van bescheiden ten behoeve van de vrijwaringszaak
3.11.
Artikel 843a Rv biedt in het algemeen een zelfstandige grondslag voor een vordering van degene die daarbij een rechtmatig belang heeft. Deze vordering kan worden gedaan in een afzonderlijke procedure of (als incidentele vordering) in een lopende procedure [3] en met uiteenlopende oogmerken, zoals het verkrijgen van informatie in verband met (voorgenomen) onderhandelingen of met het oog op het voeren van of de bewijslevering in een lopende of mogelijke procedure. Een vordering op de voet van artikel 843a lid 1 Rv kan worden ingesteld tegen derden die bij die rechtsbetrekking geen partij zijn. [4]
3.12.
Incidentele beslissingen strekken tot instructie van de zaak. Als daarop bij afzonderlijk vonnis wordt beslist, is dat een tussenvonnis waarop art. 337 lid 2 Rv van toepassing is en geen eindvonnis waarmee in het dictum omtrent enig deel van het gevorderde een einde wordt gemaakt aan het geding. [5] Hieruit volgt dat een op art. 843a Rv gebaseerde vordering, die als incident wordt ingesteld in een lopende procedure, moet strekken tot instructie van de zaak. Voor zover Kamstra cs de bescheiden vorderen met het oog op de vrijwaringsprocedure, hebben zij het incident opgeworpen tegen Abbott cs als derden en is het incident niet gericht op enige instructie van de hoofdzaak, maar dient het enkel en alleen de vrijwaringszaak. Dit past niet in het systeem van Rv.
3.13.
Het – ook bij een voortvarende afhandeling van het incident – enige tijd stilliggen van de hoofdzaak om door middel van dit exhibitie-incident bewijs te vergaren voor de vrijwaringszaak, is bovendien niet te verenigen met de eisen van de goede procesorde, terwijl Kamstra cs in dit geval door een op voorhand zinloze vordering in te stellen, tot slot misbruik van recht hebben gemaakt met de incidentele vordering met het oog op bewijsvergaring voor de vrijwaringszaak. Niet valt namelijk in te zien welk rechtmatig belang Kamstra cs kunnen hebben bij exhibitie met het oog op de vrijwaringszaak, waarin zij reeds een dagvaarding hebben uitgebracht en verstek is verleend tegen de niet verschenen gedaagden. De volgende stap in de vrijwaringszaak is het wijzen van vonnis, dat echter is aangehouden in afwachting van het eindvonnis in de hoofdzaak. Zonder nadere toelichting – die ontbreekt – kan niet worden aangenomen dat enige nadere substantiëring van de vorderingen van Kamstra cs in de vrijwaringszaak procedure aan de orde zal zijn. Dit wordt niet anders door de onzekere, zich mogelijk in de toekomst voordoende omstandigheid dat dit eventueel anders zou kunnen komen te liggen als [A] en Prämie te zijner tijd verweer voeren na het verleende verstek te hebben gezuiverd of in een eventueel verzet of appel.
Slotsom en proceskosten
3.14.
De slotsom luidt dat de vorderingen moeten worden afgewezen. Nu het entameren van dit incident voor zover het ziet op bewijsvergaring voor de vrijwaringsprocedure als strijdig met de goede procesorde en misbruik van recht is aangemerkt, ziet de rechtbank geen aanleiding om het verzoek van Kamstra cs om de proceskostenveroordeling in het incident aan te houden tot het eindvonnis in de hoofdzaak te honoreren. Zij worden als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in het incident.
3.15.
Nu de met het oog op de vrijwaringszaak ingestelde exhibitievordering als misbruik van recht is gekwalificeerd, is in zoverre plaats voor een volledige proceskostenvergoeding. Volgens de opgave van Abbott cs bedragen haar volledige proceskosten in het incident € 35.729,30. De rechtbank stelt het aan de vrijwaringszaak toe te rekenen deel van het exhibitie incident op 50%, te weten € 17.864,65. De overige 50% van de proceskosten in het incident worden gesteld op 50% van het toepasselijke liquidatietarief, te weten € 4.000. Daarmee komt de totale proceskostenveroordeling in het incident op € 21.864,65.
3.16.
Het uitstelverzoek in de hoofdzaak zag op de niet aan de orde zijnde situatie dat de incidentele vordering zou worden toegewezen en het voorwaardelijk pleidooiverzoek is ‘ingehaald’ door het pleidooi in het incident. Voor zover nog een beslissing moet worden genomen op deze verzoeken, worden zij afgewezen.
in de zaak van [gedaagde sub 3]
3.17.
[gedaagde sub 3] stelt dat hij de gevorderde bescheiden nodig heeft voor zijn verweer in de hoofdzaak, teneinde nader te onderbouwen dat Abbott cs in strijd met artikel 21 Rv hebben gehandeld door het in de hoofdzaak te doen voorkomen dat zij eerst eind mei 2017 op de hoogte zijn geraakt van de betrokkenheid van Kamstra cs, [A] en Prämie bij de in de hoofdzaak aan de orde gestelde merkinbreuk. In zijn conclusie van antwoord in de hoofdzaak heeft [gedaagde sub 3] voorts betoogd dat vanwege deze wetenschap sprake is van eigen schuld aan de zijde van Abbotts cs. [gedaagde sub 3] stelt in het incident dat het er alle schijn van heeft dat Abbott cs het ‘
halve verhaal’vertellen over wat zij op welk moment precies hierover wisten. Tijdens het pleidooi is daar namens hem aan toegevoegd dat het opmerkelijk is dat Abbott cs hierover geen duidelijkheid willen verschaffen.
3.18.
Ook voor [gedaagde sub 3] geldt dat zijn behoefte een en ander verder uit te zoeken, door meer inzicht te verkrijgen in het tot nu toe naar voren gebrachte ‘
halve verhaal’van Abbott cs, geen rechtmatig belang oplevert in de zin van artikel 843a Rv. Ook hier geldt dat de ruim geformuleerde vorderingen een omvangrijke periode beslaan, veeleer een
fishing expeditionvormen, waarvoor artikel 843a Rv geen grondslag biedt. Daar komt bij dat het in de hoofdzaak gevoerde eigen schuldverweer een schadeverweer is dat pas aan de orde is als de aansprakelijkheid van [gedaagde sub 3] in de hoofdzaak is vastgesteld. Gezien het gemotiveerd verweer van [gedaagde sub 3] in de hoofdzaak, kan aansprakelijkheid van [gedaagde sub 3] bij deze stand van zaken niet tot uitgangspunt worden genomen.
3.19.
Daarmee luidt de slotsom dat de incidentele vorderingen van [gedaagde sub 3] bij gebrek aan rechtmatig belang moeten worden afgewezen. Onbesproken kan blijven of aan de andere voorwaarden van artikel 843a Rv is voldaan. De rechtbank houdt de proceskostenveroordeling in het incident aan tot het eindvonnis in de hoofdzaak.
Nadere motivering van de dagbepaling van het pleidooi in het incident
3.20.
Hierbij verschaft de rechtbank de door [gedaagde sub 3] gevraagde nadere motivering van de dagbepaling van het pleidooi in het incident. Dit pleidooi is op 25 juni 2019 met inachtneming van de verhinderdata bepaald op 8 juli 2019, welke datum toen bij alle partijen beschikbaar was. Vanwege de periode die was verstreken tussen het op 12 juni 2019 opgeven van de verhinderdata en de dagbepaling, hebben Kamstra cs en [gedaagde sub 3] om uitstel verzocht. Hierop is de datum van het pleidooi in het incident nader bepaald op 15 juli 2019. Daarbij is wel rekening gehouden met de verhinderdata van Abbott cs en Kamstra cs, maar niet met die van [gedaagde sub 3] .
3.21.
Op grond van artikel 20 lid 1 Rv waakt de rechter tegen onredelijke vertraging van de procedure en treft, zo nodig, op verzoek van een partij of ambtshalve maatregelen. Gezien de vele verhinderingen van alle partijen – niet alleen [gedaagde sub 3] – was het niet mogelijk binnen afzienbare tijd een datum te bepalen voor het pleidooi in het incident waarop alle partijen beschikbaar waren. Rekening houden met alle verhinderingen, zou ertoe hebben geleid dat de procedure in de hoofdzaak maanden zou stilliggen. Dat zou hebben geleid tot een onredelijke vertraging van de procedure in de hoofdzaak. Het belang van [gedaagde sub 3] om de zitting in persoon bij te wonen weegt niet op tegen het belang van het tegengaan van onredelijke vertraging. Bij de nadere dagbepaling met voorbijgaan aan [gedaagde sub 3] ’ verhinderdata is verder in aanmerking genomen dat het gaat om een zitting waarbij de advocaten aan de hand van pleitnota’s de standpunten van partijen mondeling toelichten, hetgeen in [gedaagde sub 3] ’ geval ook is gebeurd.
in de hoofdzaak
in de zaak tegen Kamstra cs
3.22.
Door, nadat zij reeds een incident hadden opgeworpen, een nieuw incident te entameren in plaats van voor antwoord te concluderen, eventueel –zoals [gedaagde sub 3] dat heeft gedaan – met daarbij een incidentele conclusie, hebben Kamstra cs zichzelf blootgesteld aan het risico van een akte niet dienen voor de conclusie van antwoord dan wel het risico dat hen in het incidenteel vonnis niet zou worden toegestaan voor antwoord te concluderen. Hoewel de rechtbank deze gevolgtrekking zou kunnen verbinden aan de vastgestelde strijd met de eisen van goede procesorde en misbruik van recht, zal zij dat niet doen vanwege de verstrekkende en zeer nadelige consequenties daarvan voor Kamstra cs, die in dat geval bovendien de mogelijkheid worden ontnomen de voorgenomen vordering in reconventie in te stellen. Kamstra cs worden daarom toegestaan voor antwoord te concluderen in de hoofdzaak. De rechtbank zal hen niet de door Abbott cs voorgestane termijn van twee weken geven, maar gunt hen daarvoor een termijn van vier weken, met de bepaling dat geen uitstel zal worden verleend.
in alle zaken
3.23.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

De rechtbank
in het door Kamstra cs opgeworpen incident
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt Kamstra cs tot betaling van de proceskosten van Abbott cs in het incident, die zijn bepaald op € 21.864,65;
4.3.
verklaart de onder 4.2 bedoelde veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in het door [gedaagde sub 3] opgeworpen incident
4.4.
wijst de vorderingen af;
4.5.
houdt de beslissing over de proceskosten in het incident aan tot het eindvonnis in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
4.6.
verwijst de zaak naar de rol van 21 augustus 2019 voor conclusie van antwoord van Kamstra cs.
4.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Alwin en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2019.

Voetnoten

1.Wetboek van burgerlijke rechtsvordering.
2.Verg. HR 21 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF1032.
3.Verg. HR 8 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV8510.
4.Verg. HR 10 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1834 (schietincident Alphen aan den Rijn).
5.Verg. HR 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:3W3263.