ECLI:NL:RBDHA:2019:7392

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2019
Publicatiedatum
22 juli 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 314
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aanslagen en vergrijpboeten in belastingzaken met betrekking tot belastingontduiking

Op 22 juli 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een belastingzaak waarin eiser in geschil was met de inspecteur van de Belastingdienst over de in stand blijven van aanslagen en vergrijpboeten. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. P.W. Lenos, had bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, de navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2015, en de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak van 1 januari 2015 tot en met 1 januari 2016. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van schending van beginselen van behoorlijk bestuur of van strijd met het nemo tenetur-beginsel van het EVRM. De rechtbank stelde vast dat de inspecteur de cautie niet aan eiser had gegeven, maar dat dit zonder gevolgen bleef. De rechtbank concludeerde dat het gebruikte bewijs, dat onafhankelijk van de wil van eiser bestond, rechtmatig was en dat er geen onrechtmatig verkregen bewijs was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat niet was gesteld of gebleken dat de aanslagen of boeten naar te hoge bedragen waren opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 19/314, 19/316 en 19/317

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

22 juli 2019 in de zaken tussen

[EISER]", wonende te [PLAATS], eiser(gemachtigde: mr. P.W. Lenos),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van verweerder van 4, 6 en 21 december 2018 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser voor het jaar 2015 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, de navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2015, de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 1 januari 2016 (hierna: de aanslagen) en de bij beschikkingen aan eiser opgelegde vergrijpboeten en in rekening gebrachte belastingrente.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2019.
Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde en [A]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [B] en [C].

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser drijft sinds 2012 een onderneming in het reinigen, conserveren en hydrofoberen van gevels en kozijnen.
2. Verweerder heeft op 24 april 2017 een email ontvangen van een anoniem persoon, waarin eiser wordt beticht van belastingontduiking in de jaren 2013 tot en met 2016.
3. Bij brief van 25 oktober 2017 heeft verweerder een bedrijfsbezoek bij eiser aangekondigd, dat op 14 november 2017 heeft plaatsgevonden. Van het bedrijfsbezoek is op 22 februari 2018 een rapport opgemaakt. Er is geconstateerd dat op diverse facturen het btw-identificatienummer van de afnemer ontbreekt.
4. Na dit bedrijfsbezoek heeft verweerder eveneens op 14 november 2017 een derdenonderzoek uitgevoerd bij één van eisers opdrachtgevers (afnemers).
5. Bij brief van 20 februari 2018 aan eiser heeft verweerder een boekenonderzoek omzetbelasting aangekondigd naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2016. Op 25 juni 2018 heeft verweerder het definitieve rapport van het boekenonderzoek aan eiser gestuurd en eiser medegedeeld dat hij een vergrijpboete van 50% voor de inkomstenbelasting en de omzetbelasting zal opleggen. In het rapport staat onder meer:

1.1. Het onderzoek
Onderzocht is de aanvaardbaarheid van de aangifte omzetbelasting over het tijdvak
1 januari 2013 tot en met 31 december 2016.
Het onderzoek beperkt zich tot:
• het beoordelen van het ondernemerschap voor de omzetbelasting;
de aansluiting tussen de aangiften en de administratie;
• de tijdigheid van de aangifte(n);
• de juistheid en tijdigheid van de In aftrek gebrachte voorbelasting; en
• het beoordelen van de administratieve verplichtingen van artikel 52 Algemene wat
inzake rijksbelastingen (hierna te noemen AWR).
Het onderzoek is uitgebreid met de inkomensheffing van het belastbaar Inkomen box 1 voor
de jaren 2015 en 2016. De aangiften Inkomensheffing zijn niet gecontroleerd.”
(…)
1.3.
Verloop onderzoek
Het onderzoek is begonnen met een bedrijfsgesprek d.d. 14 november 2017 op het
kantooradres van de adviseur. (…). Tijdens dit gesprek hebben wij inzicht verkregen in hoeverre er binnen de onderneming van belastingplichtige al dan niet voldoende waarborgen zijn om te komen tot juiste en volledige aangiften. Er zijn ook onderdelen van de administratie samen doorgenomen om zaken duidelijker te krijgen. Een verslag van het bedrijfsgesprek is opgesteld en aangeboden aan belastingplichtige.
In het bijzonder de wijze van factureren gaf ons aanleiding om een derdenonderzoek uit te voeren bij één van de opdrachtgevers van belastingplichtige. Het resultaat daarvan heeft geleid tot een onderzoek betreffende de omzetbelasting. Namelijk, op een bij de opdrachtgever aangetroffen factuur van belastingplichtige bleek een ander bankrekeningnummer genoemd te worden dan het bij ons bekende zakelijke rekeningnummer.
Belastingplichtige is tijdens het onderzoek geconfronteerd met onze bevindingen en wij hebben hem gevraagd de bankafschriften van het “onbekende” bankrekeningnummer ter inzage te overhandigen. Belastingplichtige heeft hier gehoor aan gegeven en middels zijn adviseur zijn deze per e-mail verstrekt. Geconcludeerd kan worden dat er in de jaren 2015 en 2016 zakelijke activiteiten hebben plaatsgevonden die buiten de boekhouding zijn gebleven. De adviseur deelde deze conclusie en heeft een overzicht opgesteld van de verzwegen omzet. De bijbehorende facturen zijn niet aangetroffen. Zie verder rapportonderdeel 3.5.
(…)
3.5.
Omzet 2015 en 2016
Uit het onderzoek is gebleken dat de omzet over de jaren 2015 en 2016 niet volledig is aangegeven. Aan de hand van de overlegde bankafschriften en de omschrijvingen is er in 2015 voor € 26.965 inclusief € 1.260 BTW en in 2016 € 12.072,15 inclusief € 1.081,50 BTW gefactureerd dat buiten de administratie is gebleven. (…)”
6. In geschil is of de aanslagen en de vergrijpboeten in stand kunnen blijven.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is van schending van enig beginsel van behoorlijk bestuur geen sprake, evenmin als van strijd met het nemo tenetur beginsel van het EVRM. Het stond verweerder vrij de “klikinfo” te verifiëren middels een bedrijfsbezoek, een derdenonderzoek en een boekenonderzoek. Verweerder is anders dan eiser stelt niet verplicht direct een boekenonderzoek in te stellen zonder voorafgaand bedrijfsbezoek. Anders dan eiser stelt behoefde verweerder geen startinfo te “witten’; verweerder beschikt over een ruime controlebevoegdheid die hij binnen de grenzen van het betamelijke heeft toegepast. Eiser is ingevolge artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen verplicht de informatie die van belang kan zijn voor zijn belastingheffing aan verweerder te verstrekken. De aanslagen en boeten zijn gestoeld op materiaal dat onafhankelijk van de wil van eiser bestaat en niet op door eiser afgelegde verklaringen. Dat verweerder de cautie niet aan eiser heeft gegeven kan dan ook zonder gevolgen blijven. Wilsonafhankelijk materiaal kan gebruikt worden voor de belastingheffing en voor de boeteoplegging (zie HR 21 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BA8179 en HR 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1359). Van onrechtmatig verkregen bewijs acht de rechtbank geen sprake. Niet gesteld of gebleken is dat de aanslagen of boeten overigens naar te hoge bedragen zijn opgelegd. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding .
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van
mr. P. Jasperse, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.