ECLI:NL:RBDHA:2019:7360

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2019
Publicatiedatum
19 juli 2019
Zaaknummer
19_339
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van studiefinanciering op basis van gewijzigde opleidingskeuze en vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 18 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de herziening van een toekenning van studiefinanciering. Eiseres had aanvankelijk studiefinanciering ontvangen voor een HBO-opleiding, maar na niet toegelaten te zijn tot deze opleiding, schreef zij zich in voor een universitaire studie. De rechtbank oordeelde dat de herziening van de toekenning terecht was, omdat de oorspronkelijke toekenning was gebaseerd op de verklaring van een studentendecaan die stelde dat een HBO-opleiding passender was voor eiseres. Eiseres kon niet aantonen dat zij gerechtvaardigd vertrouwen had gekregen van DUO dat inschrijving voor een WO-opleiding mogelijk was zonder gevolgen voor haar studiefinanciering.

Het proces begon met een bezwaar van eiseres tegen een besluit van DUO, dat haar verzoek om studiefinanciering had afgewezen. Eiseres had in 2016 een verzoek ingediend voor een nieuwe aanspraak op studiefinanciering, dat was toegekend op basis van haar handicap. De rechtbank concludeerde dat de toekenning van de studiefinanciering terecht was herzien, omdat eiseres niet had voldaan aan de voorwaarden die aan de toekenning waren verbonden. De rechtbank oordeelde dat de hoorplicht niet van toepassing was in deze zaak, en dat de stelling van eiseres dat haar vertrouwen was geschonden niet kon worden gevolgd, omdat er geen ondubbelzinnige toezeggingen waren gedaan door DUO.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie van DUO naar studenten over de gevolgen van hun opleidingskeuze voor studiefinanciering.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 19/339

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde mr. C.J. van der Have)
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft tegen het hierna onder 12 te noemen besluit bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij besluit van 10 december 2018 het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2019.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. [A].

Overwegingen

Feiten
1. Aan eiseres is over de periode september 2007 tot en met augustus 2016 studiefinanciering verstrekt. Zij heeft in deze periode ingeschreven gestaan voor diverse universitaire opleidingen waaronder Geschiedenis.
2. Met dagtekening 6 juni 2016 heeft eiseres een verzoek “Voorziening hoger onderwijs bij bijzondere omstandigheden” (het verzoek) ingediend. In het bijbehorende formulier “Medische informatie” is door een arts aangevinkt dat bij eiseres sprake is van een handicap of chronische ziekte sinds februari 2006. In het verzoek wordt verzocht om een nieuwe aanspraak op studiefinanciering. In het door de studentendecaan van Universiteit Leiden ingevulde en ondertekende gedeelte van het verzoek is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

2.8 Motiveer waarom de student in aanmerking komt voor het (…) aangegeven verzoek
WO is te abstract en te zwaar zodat stoornis wordt verergerd. HBO is praktischer en past beter.”
3. Met dagtekening 20 juli 2016 is door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) op het verzoek gereageerd. In deze reactie is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“U hebt een formulier
Verzoek voorziening hoger onderwijsopgestuurd, waarmee u verzoekt om nieuwe aanspraak op studiefinanciering in verband met een passender opleiding.
Wij kunnen uw verzoek op dit moment niet toekennen omdat u nog geen studiefinanciering hebt aangevraagd voor een nieuwe passender opleiding.”
4. Op 15 oktober 2016 heeft eiseres een verzoek tot inschrijving ingediend voor de opleiding Verloskunde aan de Hogeschool Inholland te Amsterdam. Om te worden toegelaten dient eiseres met goed gevolg een aantal toetsen af te leggen.
5. Bij brieven van 8 november 2016 en 19 januari 2017 verzoekt eiseres aan DUO om het verzoek in behandeling te nemen. Ze geeft daarbij aan dat zij zich heeft ingeschreven voor de HBO-opleiding Verloskunde in Amsterdam. Eiseres geeft tevens aan dat de opleiding start op 1 september 2017 en vraagt per die datum studiefinanciering aan.
6. Met dagtekening 9 februari 2017 is het verzoek toegekend. Vervolgens zijn de opgebouwde studiefinancieringsschuld en ov-schuld van eiseres omgezet in een gift dan wel kwijtgescholden. In de toekenningsbrief is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“U hebt een formulier Verzoek voorziening prestatiebeurs opgestuurd, waarmee u verzoekt om nieuwe aanspraak op studiefinanciering in verband met het volgen van een nieuwe, passender opleiding, als gevolg van een handicap of chronische ziekte.
Uw verzoek is toegekend. Vandaag gaan we uw verzoek verwerken.”
7. Op 7 juli 2017 heeft eiseres in het kader van het toelatingstraject voor de opleiding Verloskunde aan de Hogeschool Inholland deelgenomen aan een deficiëntietoets scheikunde. Op 20 juli 2017 heeft Hogeschool Inholland eiseres geïnformeerd dat zij de deficiëntietoets niet heeft gehaald en om die reden niet toelaatbaar is tot de opleiding Verloskunde.
8. Op 10 augustus 2017 heeft eiseres via Bureau Boswell-Bèta Havo-examen scheikunde gedaan. Op 15 augustus 2017 heeft zij bericht ontvangen dat zij niet is geslaagd voor dit examen.
9. Op 18 augustus 2017 heeft eiseres een wijziging aan DUO doorgegeven. Ze geeft aan dat ze zich per 1 september 2017 heeft zich ingeschreven voor de universitaire opleiding Rechtsgeleerdheid aan de Universiteit van Amsterdam.
10. Met dagtekening 8 maart 2018 heeft DUO aan eiseres een brief gestuurd waarin, voor zover hier van belang, het volgende is opgenomen:
“In februari 2017 heeft er, naar aanleiding van [het verzoek], kwijtschelding plaatsgevonden van uw studieschuld over de op periode september 2007 tot en met augustus 2017. Daarnaast had u vanaf september 2017 weer recht op aanspraak studiefinanciering voor een nieuwe passender studie.
De reden dat uw verzoek is toegekend, is de verklaring van uw toenmalige decaan. Volgens [de decaan] was een WO-opleiding voor u te abstract en te zwaar waardoor de stoornis werd verergerd. Een HBO-opleiding zou praktischer zijn en daarom beter bij u passen. Een voorwaarde voor de kwijtschelding en hernieuwde aanspraak op studiefinanciering is dan ook dat u daadwerkelijk een nieuwe studie moet gaan volgen. U hebt in januari 2017 in een brief aangegeven de opleiding Verloskunde te gaan volgen aan de Hogeschool Inholland.
Echter nu blijkt dat u nooit ingeschreven heeft gestaan voor een voltijdopleiding Verloskunde aan de Hogeschool Inholland. In plaats daarvan bent u weer begonnen met een WO-studie Rechtsgeleerdheid aan de Universiteit van Amsterdam.
Graag zou ik binnen twee weken, na dagtekening van deze brief, een reactie van u ontvangen met betrekking tot de bovenstaande situatie. Wat is de reden dat u geen HBO-opleiding bent begonnen, maar toch weer bent ingeschreven voor het wetenschappelijk onderwijs en waarom heeft u daar geen melding van gedaan bij DUO?”
11. Eiseres heeft op 13 maart 2018 een reactie gegeven, waarin, voor zover hier van belang, het volgende is opgenomen:
“Mijn studieschuld was kwijtgescholden en vanaf 2017 had ik weer recht op aanspraak studiefinanciering voor een nieuwe passendere studie. Mijn decaan had verklaard dat een WO-opleiding te abstract is voor mij en mijn stoornis verergert. Een HBO-studie zou praktischer zijn en daarom beter bij mij passen. Ik kan me het gesprek met mijn decaan herinneren, en ik weet dat ik goed beschreef dat ik erg graag Verloskunde wil gaan studeren, en niet Geschiedenis, waarbij alleen wordt gereflecteerd op de maatschappij. Hij heeft dat wat ik vertelde vertaald naar een kwestie van HBO en WO, terwijl ik dacht aan Verloskunde en Geschiedenis. Ik heb destijds geen bezwaar gemaakt tegen zijn formulering. Ik wil namelijk echt heel graag Verloskunde doen.
In 2016-2017 heb ik twee toelatingsrondes van Verloskunde gedaan, en met een mooi resultaat ben ik door deze twee rondes gekomen. Ik had ook mijn vwo wiskunde en havo biologie certificaten behaald. Mij restte alleen scheikunde nog om de inschrijving af te kunnen ronden. Ik had totaal onverwachts de meerkeuze defficientietoets van scheikunde aan Inholland niet gehaald. Ik geloof dat ik dit in juli te horen kreeg. Ik heb toen meteen DUO gebeld.
Ik zou namelijk in september 30 worden. Ik had gelezen dat men met 29 nog wel aan een studie mag beginnen en studiefinanciering mag aanvragen, maar niet meer met 30. Of dat ook voor mij zou gelden, dat wist ik niet. Ik heb uitgebreid telefonisch contact gehad met DUO. Ik wilde namelijk Verloskunde nog wel studeren, maar kon het niet meer in 2017 beginnen. Aan de telefoon was de vrouw van DUO op de hoogte van wat de decaan had geschreven. Ik heb een lang gesprek gevoerd. Zij adviseerde mij om wel alvast te beginnen aan een studie voor mijn 30ste. Het mocht volgens haar ook een WO-opleiding zijn, zolang het niet aan dezelfde faculteit zou zijn. Dit gesprek heb ik uitgebreid gevoerd met haar, met veel doorvragen ook, omdat ik precies wilde weten of dat echt mogelijk was, of ik echt Rechtsgeleerdheid kon inschrijven. Ik was me namelijk bewust van wat de decaan geschreven had, zij ook. De vrouw aan de telefoon verzekerde mij dat ik alles kan inschrijven, zolang het niet aan dezelfde faculteit zit als Geschiedenis. Dit gesprek heb ik ook beschouwd als een melding, vandaar dat ik schrik van de brief [van 8 maart 2018]!
Ik wil me nog steeds voor Verloskunde inschrijven. Rechtsgeleerdheid is erg concreet en in zekere zin ook praktisch; veel minder abstract dan Geschiedenis en het gaat ook goed. Ik heb echter nog steeds de intentie om zo snel mogelijk met Verloskunde te beginnen.”
12. Bij brief van 15 maart 2018 heeft DUO eiseres geïnformeerd dat de toekenning wordt herzien. Daarbij is het volgende opgenomen:
“In uw e-mail van 13 maart jl. hebt u toelichting gegeven met betrekking tot uw situatie.
Helaas heb ik echter moeten concluderen dat de decaanverklaring, op basis waarvan de kwijtschelding en nieuwe aanspraak heeft plaatsgevonden, niet een juiste weergave van de werkelijkheid was. Als gevolg hiervan ben ik genoodzaakt de toekenning te herzien. Dit betekent dat uw prestatiebeursschuld zal worden verhoogd en u uw studiefinancieringsrecht volledig hebt verbruikt.”
13. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de herziening en daarbij verzocht om gehoord te worden. Voorafgaande aan de uitspraak op bezwaar is eiseres niet gehoord.
Geschil
14. In geschil is of de toekenning van het verzoek terecht is herzien.
15. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de toekenning van het verzoek ten onrechte is herzien. Daarnaast stelt eiseres dat de hoorplicht is geschonden en beroept eiseres zich op het vertrouwensbeginsel
16. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de toekenning van het verzoek terecht is herzien. Volgens verweerder zijn de hoorplicht en het vertrouwensbeginsel niet geschonden.

Beoordeling van het geschil

17. Artikel 5.16 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

Artikel 5.16. Bijzondere omstandigheden
(…)
4. Indien een student als direct gevolg van een tijdens de studie verworven handicap, ten gevolge van een zich tijdens de studie verergerende handicap of ten gevolge van een zich tijdens de studie manifesterende chronische ziekte genoodzaakt is een reeds begonnen opleiding te beëindigen, ontvangt de student bij keuze voor een passender opleiding nieuwe aanspraak op studiefinanciering.
5. Onze Minister stelt op aanvraag van de student vast of er sprake is van een bijzondere omstandigheid in de zin van dit artikel. De bijzondere omstandigheden kunnen uitsluitend worden aangetoond door gedagtekende verklaringen van een arts en de natuurlijke persoon of het bestuur van de rechtspersoon van de onderwijsinstelling waar hij is ingeschreven. (…).”
18. De rechtbank stelt vast dat het verzoek door de studentendecaan is gemotiveerd met de opmerking dat een universitaire opleiding voor eiseres te abstract en te zwaar is en dat een HBO-opleiding passender is. Deze motivering, in samenhang bezien met de verklaring van de huisarts en de mededeling van eiseres dat zij zich had ingeschreven voor een HBO-opleiding is voor verweerder aanleiding geweest om het verzoek te honoreren. Eiseres heeft zich vervolgens ingespannen om per 1 september 2017 een HBO-opleiding te gaan volgen, maar is, nadat zij niet is toegelaten tot de opleiding Verloskunde, uiteindelijk toch met een andere universitaire opleiding gestart. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee sprake van een omstandigheid als bedoeld in artikel 7.1, tweede lid, onderdelen c. dan wel g. van de Wsf 2000 en heeft verweerder de toekenning van het verzoek terecht herzien. Dat eiseres weer een universitaire opleiding is gaan volgen valt namelijk niet te rijmen met de motivering van het verzoek. De omstandigheid dat eiseres wel degelijk de intentie heeft gehad om de HBO-opleiding Verloskunde te gaan volgen, maakt dit niet anders. Ook de stelling van eiseres dat de motivering door de studentendecaan moet worden bezien in het licht van specifiek de universitaire opleiding Geschiedenis en de HBO-opleiding Verloskunde, kan niet tot een ander oordeel leiden. Deze interpretatie is namelijk in tegenspraak met de motivering van het verzoek, zodat niet aannemelijk is dat deze is meegewogen bij de positieve beoordeling daarvan.
19. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat de hoorplicht is geschonden overweegt de rechtbank dat de wetgever er in artikel 7.3 van de Wsf 2000 voor heeft gekozen de artikelen 7:2 tot en met 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten toepassing te laten. In deze zaken geldt dus geen hoorplicht. De rechtbank kan de stelling van eiseres niet volgen dat het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden nu een hoorgesprek achterwege is gebleven.
20. Eiseres heeft gesteld dat zij voorafgaande aan haar inschrijving voor de universitaire opleiding Rechtsgeleerdheid uitvoerig met DUO heeft gebeld en dat door een medewerker van DUO bij herhaling is gezegd dat inschrijving voor een universitaire opleiding niet tot herziening zou leiden zolang niet ingeschreven werd aan de faculteit waartoe de door eiseres gevolgde opleiding Geschiedenis behoort. Ter onderbouwing heeft eiseres een uitdraai van haar telefoongebruik overgelegd waaruit volgt dat zij op 21 juli 2017 volgtijdelijk gesprekken heeft gevoerd van 69 respectievelijk 46 minuten met een niet nader gespecificeerd telefoonnummer.
21. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in ieder geval vereist dat van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt (zie onder meer Centrale Raad van Beroep, 23 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4791). Eiseres, op wie in deze de bewijslast rust, is er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat door DUO uitlatingen zijn gedaan waaraan eiseres het gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat inschrijving voor de universitaire opleiding Rechtsgeleerdheid niet tot gevolg zou hebben dat de toekenning van het verzoek zou worden herzien. Ervan uitgaande dat de door eiseres op 21 juli 2017 gevoerde telefoongesprekken inderdaad met DUO zijn geweest, is de inhoud van deze gesprekken niet vastgelegd en kan deze derhalve niet worden geverifieerd. Nu niet kan worden nagegaan welke informatie eiseres heeft verstrekt en wat de precieze mededelingen zijn geweest die daarop door de medewerkster van DUO zijn gedaan, kan eiseres daar geen bewijs aan ontlenen. Dit klemt te meer nu de vermeende toezegging zo duidelijk in strijd is met de aanleiding voor het verzoek. Het beroep op het vertrouwensbeginsel kan onder deze omstandigheden niet slagen.
22. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de toekenning van het verzoek terecht herzien en zal het beroep ongegrond worden verklaard.
Proceskosten
23. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.