ECLI:NL:RBDHA:2019:7310
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van aanvragen om verblijfsvergunningen en inreisverbod na intrekking van Nederlanderschap wegens terroristisch misdrijf
Op 19 juli 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een verzoeker die aanvragen had ingediend voor een verblijfsvergunning voor bepaalde en onbepaalde tijd, na de intrekking van zijn Nederlanderschap. De verzoeker was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, wegens het plegen van een terroristisch misdrijf. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvragen en het opleggen van een inreisverbod voor 20 jaar niet in strijd waren met het evenredigheidsbeginsel. De verzoeker stelde dat hij tot inkeer was gekomen, maar de rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat het gevaar voor de openbare orde niet meer bestond. De rechtbank benadrukte dat de intrekking van het Nederlanderschap de status van de verzoeker als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 bevestigde, waardoor hij niet in aanmerking kwam voor de gevraagde vergunningen. De rechtbank verwierp ook de argumenten van de verzoeker over discriminatie van bipatride Nederlanders en concludeerde dat de belangen van de openbare orde zwaarder wogen dan het belang van de verzoeker bij gezinsleven. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen.