ECLI:NL:RBDHA:2019:7300
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de objectieve voordeelsverwachting van een onderneming in het belastingrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde M. Oosterwijk, en de inspecteur van de Belastingdienst. Het geschil betreft de vraag of de activiteiten van eiseres in 2015 een bron van inkomen vormden, met name of er sprake was van een objectieve voordeelsverwachting. Eiseres had in 2011 een onderneming gestart die tabak-gerelateerde producten via een webshop verkocht, maar had in alle jaren negatieve resultaten behaald. In 2015 was er een verlies van € 1.465, en in juli 2017 stopte eiseres met haar activiteiten.
De rechtbank oordeelde dat eiseres onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er in 2015 sprake was van een objectieve voordeelsverwachting. De rechtbank benadrukte dat eiseres feiten en omstandigheden diende aan te tonen die de conclusie rechtvaardigden dat er een redelijke verwachting van voordeel was. De rechtbank concludeerde dat de activiteiten van eiseres geen bron van inkomen vormden, waardoor het negatieve resultaat niet in aanmerking kon worden genomen voor belastingfaciliteiten zoals de zelfstandigenaftrek en startersaftrek.
De rechtbank verwierp ook de stelling van eiseres dat de uitspraak op bezwaar niet deugdelijk was gemotiveerd, en stelde vast dat de gronden voor afwijzing voldoende duidelijk waren. Eiseres had geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de belastingrente. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter S.E. Postema, in aanwezigheid van griffier P. Jasperse.