ECLI:NL:RBDHA:2019:7300

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2019
Publicatiedatum
18 juli 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1370
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de objectieve voordeelsverwachting van een onderneming in het belastingrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde M. Oosterwijk, en de inspecteur van de Belastingdienst. Het geschil betreft de vraag of de activiteiten van eiseres in 2015 een bron van inkomen vormden, met name of er sprake was van een objectieve voordeelsverwachting. Eiseres had in 2011 een onderneming gestart die tabak-gerelateerde producten via een webshop verkocht, maar had in alle jaren negatieve resultaten behaald. In 2015 was er een verlies van € 1.465, en in juli 2017 stopte eiseres met haar activiteiten.

De rechtbank oordeelde dat eiseres onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er in 2015 sprake was van een objectieve voordeelsverwachting. De rechtbank benadrukte dat eiseres feiten en omstandigheden diende aan te tonen die de conclusie rechtvaardigden dat er een redelijke verwachting van voordeel was. De rechtbank concludeerde dat de activiteiten van eiseres geen bron van inkomen vormden, waardoor het negatieve resultaat niet in aanmerking kon worden genomen voor belastingfaciliteiten zoals de zelfstandigenaftrek en startersaftrek.

De rechtbank verwierp ook de stelling van eiseres dat de uitspraak op bezwaar niet deugdelijk was gemotiveerd, en stelde vast dat de gronden voor afwijzing voldoende duidelijk waren. Eiseres had geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de belastingrente. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter S.E. Postema, in aanwezigheid van griffier P. Jasperse.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 19/1370

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

22 juli 2019 in de zaak tussen

[eiseres], wonende te [plaats], eiseres(gemachtigde: M. Oosterwijk),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 10 januari 2019 op het bezwaar van eiseres tegen de voor het jaar 2015 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2019.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en [B].

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiseres is in 2011 gestart met activiteiten onder de naam “[NAAM]”. De activiteiten bestaan uit de verkoop van tabak-gerelateerde producten via een webshop. Eiseres heeft alle jaren negatieve resultaten behaald. In 2015 bedroeg het verlies € 1.465 (omzet € 972, kosten € 2.437). In juli 2017 is eiseres gestopt met de activiteiten.
2. In geschil is of de activiteiten van eiseres in 2015 een bron van inkomen vormen. Meer specifiek is in geschil of sprake is van een objectieve voordeelsverwachting. Indien de activiteiten een bron van inkomen vormde, is in geschil of sprake is van winst uit onderneming. Zo ja, dient beoordeeld te worden of eiseres heeft voldaan aan het urencriterium en recht heeft op de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek.
3. Van een bron van inkomen is sprake als wordt deelgenomen aan het economische verkeer met het doel om voordelen te behalen en het behalen van voordelen in redelijkheid kan worden verwacht.
4. De vraag of in enig jaar sprake is van een objectieve voordeelsverwachting moet in beginsel worden beantwoord op basis van feiten en omstandigheden van dat jaar. Feiten en omstandigheden van andere jaren kunnen echter licht werpen op het antwoord op de vraag of in het betreffende jaar sprake is van een objectieve voordeelsverwachting en mogen daarom mede in aanmerking worden genomen (vergelijk Hoge Raad
ECLI:NL:HR: 2011:BP5707 en Hoge Raad ECLI:NL:HR:2012:BW8348)
5. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat eiseres feiten en omstandigheden aannemelijk dient te maken die de conclusie rechtvaardigen dat sprake was van een objectieve voordeelsverwachting.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres onvoldoende aannemelijk gemaakt dat in het onderhavige jaar objectief gezien sprake was van een redelijkerwijs te verwachten voordeel. Eiseres heeft haar stellingen met geen enkel stuk onderbouwd. Zo heeft eiseres geen bedrijfsplan of een marktanalyse overlegd, waaruit blijkt dat van te voren de omzetpositie is onderzocht. De algemene branche informatie is onvoldoende voor beoordeling van de situatie van eiseres. De stelling van eiseres dat zij naamsbekendheid heeft opgebouwd en het enige jaren duurt om een winstgevende webshop op te bouwen leiden ook niet tot het oordeel dat sprake was van objectieve voordeelsverwachting. De activiteiten vormen derhalve geen bron van inkomen. Het negatieve resultaat daaruit kan daarom niet in aanmerking worden genomen. Voorts bestaat voor eiseres geen recht op de ondernemersfaciliteiten.
7. Voor zover eiseres stelt dat de uitspraak op bezwaar niet deugdelijk is gemotiveerd volgt de rechtbank deze opvatting niet. Uit de uitspraak op bezwaar wordt voldoende duidelijk op welke gronden de bezwaren van eiseres zijn afgewezen. Dat eiseres het met die afwijzingsgronden niet eens is, maakt niet dat van een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht geen sprake is.
8. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft eiseres geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de belastingrente naar een onjuist bedrag of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht.
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van
mr. P. Jasperse, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.