ECLI:NL:RBDHA:2019:7286
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verweerder weigert asielaanvraag op basis van Dublinverordening; beoordeling interstatelijk vertrouwensbeginsel
Op 18 juli 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, die van Jemenitische nationaliteit is, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de Staatssecretaris niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat Duitsland niet aan zijn internationale verplichtingen zou voldoen en dat er een risico op schending van artikel 3 van het EVRM zou zijn bij terugkeer naar Duitsland.
Tijdens de zitting op 11 juli 2019, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, heeft de rechtbank de argumenten van eiser gehoord. Eiser voerde aan dat zijn asielaanvraag in Duitsland was afgewezen en dat hij risico liep op 'ketting-refoulement'. De rechtbank oordeelde echter dat de Staatssecretaris zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht beroepen, en dat er geen concrete aanwijzingen waren dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet zou nakomen. De rechtbank benadrukte dat Duitsland met het claimakkoord garandeert dat een nieuwe asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen.
De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om de behandeling van de aanvraag door Nederland aan te trekken op basis van artikel 17 van de Dublinverordening. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat de omstandigheid dat het vier-ogen principe niet was toegepast, niet automatisch leidde tot een onzorgvuldig besluit. De rechtbank wees erop dat de beoordeling in deze zaak niet ging om de geloofwaardigheid van het asielrelaas, maar om de juridische vraag welke lidstaat verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De uitspraak werd gedaan door mr. D. Biever, in aanwezigheid van griffier mr. I.N. Powell.