ECLI:NL:RBDHA:2019:7209
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen inreisverbod en vertrekverklaring van Oekraïense vreemdeling
Op 17 juli 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Oekraïense vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30c van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die op 13 januari 2019 Nederland was ingereisd, had op 14 januari 2019 zijn aanvraag ingediend. Tijdens de zitting op 11 juli 2019 was eiser niet verschenen, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank overwoog dat eiser op 9 juli 2019 Nederland had verlaten, zoals blijkt uit een door hem ondertekende vertrekverklaring. Deze verklaring gaf aan dat hij Nederland vrijwillig verliet en dat openstaande procedures voor het verkrijgen van een verblijfstitel beëindigd werden, met uitzondering van procedures tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod.
De rechtbank concludeerde dat eiser geen beroepsgronden had ingediend tegen de buitenbehandelingstelling van zijn asielaanvraag. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht een inreisverbod had opgelegd, omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser had zich immers enige tijd aan toezicht onttrokken en was zonder bericht niet verschenen op afspraken. De rechtbank vond dat de Staatssecretaris voldoende gronden had om het inreisverbod op te leggen en dat eiser niet voldoende had onderbouwd dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikte.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. D. Biever, in aanwezigheid van griffier mr. I.N. Powell, en werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.