Uitspraak
Rechtbank den haag
[de moeder] ,
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling van het geschil
verzorging, verpleging, behandeling en begeleidingen vertegenwoordigt [eiser] (als mentor) haar daarbij zowel in als buiten rechte. Aan zijn vorderingen legt [eiser] ten grondslag dat de bezoeken van [gedaagde] in de weg staan aan een goede behandeling/verpleging van [de moeder] , waardoor de zorg die zij nodig heeft niet kan worden verleend. Die grondslag moet worden aangemerkt als een
aangelegenheidin voormelde zin, zodat reeds daarom niet valt in te zien dat [eiser] de kantonrechter had moeten raadplegen voordat hij dit kort geding aanhangig maakte.
family life. Ingevolge vaste jurisprudentie (zie o.a. HR 24 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1128) dient de voorzieningenrechter zijn beslissing in kort geding af te stemmen op de onder 2.6 vermelde beschikking van 6 maart 2019. Daarin heeft de kantonrechter geoordeeld dat niet is gebleken dat [gedaagde] en [de moeder] hebben samengewoond, noch dat sprake is geweest van een gezamenlijke (financiële) huishouding, zodat tussen hen geen relatie bestaat of heeft bestaan die vergelijkbaar is met die tussen echtgenoten. Gesteld noch gebleken is dat die beschikking een
klaarblijkelijke, ofwel een onmiskenbare, misslag bevat, dan wel dat sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat moet worden aangenomen dat de bodemrechter, ingeval zij daarvan op de hoogte zou zijn geweest, tot een andere beslissing zou zijn gekomen. Reeds op grond daarvan kan in het beperkte bestek van dit kort geding niet ervan worden uitgegaan dat tussen [gedaagde] en [de moeder]
family lifebestaat of heeft bestaan, zodat van schending van artikel 8 EVRM ook geen sprake kan zijn.