ECLI:NL:RBDHA:2019:7121

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2019
Publicatiedatum
16 juli 2019
Zaaknummer
NL19.13921
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard; onderzoeksplicht verweerder onvoldoende nageleefd

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, van Syrische nationaliteit, had op 29 januari 2019 een asielaanvraag ingediend, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard. De staatssecretaris baseerde deze beslissing op informatie van de Duitse autoriteiten, waaruit bleek dat eiser sinds 14 december 2018 internationale bescherming had gekregen in Griekenland. Eiser betwistte echter dat hij nog steeds internationale bescherming had en stelde dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek had gedaan naar zijn status in Griekenland.

Tijdens de zitting op 27 juni 2019 werd het onderzoek geschorst om de staatssecretaris in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken. Na het indienen van aanvullende stukken door de staatssecretaris en een reactie van eiser, werd besloten om het onderzoek te sluiten zonder verdere mondelinge behandeling. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet over voldoende informatie beschikte om te concluderen dat eiser bij terugkeer naar Griekenland daadwerkelijk internationale bescherming geniet. De rechtbank stelde vast dat de informatie van de Duitse autoriteiten niet duidelijk maakte op welke grondslag de bescherming was verleend en voor welke duur.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om opnieuw te beslissen op de aanvraag van eiser, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-. Deze uitspraak is openbaar gedaan en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.13921

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

(gemachtigde: mr. B.J. Manspeaker),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

ProcesverloopBij besluit van 14 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.13922, plaatsgevonden op 27 juni 2019. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst waarbij verweerder is gevraagd om nadere informatie te verstrekken. Verweerder heeft op 27 juni 2019 nadere stukken overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd met een bericht op 10 juli 2017. Verweerder heeft op 11 juli 2019 hier nog op gereageerd. Partijen hebben ieder aangegeven dat een nadere mondelinge behandeling achterwege kan blijven. Het onderzoek is vervolgens gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]. Op 29 januari 2019 heeft hij een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat hem gebleken is dat eiser in Griekenland sinds 14 december 2018 internationale bescherming heeft [1] . Verweerder baseert zich daarbij op van de Duitse autoriteiten verkregen informatie, welke informatie is bevestigd na onderzoek in Eurodac. Dit levert volgens verweerder voor eiser een zodanige band op met Griekenland dat het redelijk is dat eiser daarheen gaat.
3. Eiser ontkent dat hij (nog steeds) internationale bescherming heeft in Griekenland. Verweerder heeft dit volgens hem onvoldoende onderzocht. De brief van de Duitse autoriteiten van 5 april 2019 vermeldt namelijk niet welk onderzoek naar zijn status in Griekenland is verricht. Het onderzoek van verweerder naar de vingerafdrukken van eiser is evenmin beschreven. Eiser geeft aan dat zijn verblijfsvergunning is ingetrokken. In Eurodac wordt de intrekking van een verblijfsvergunning niet vermeld [2] . Aangezien de vergunning is ingetrokken dreigt refoulement. Overigens kan eiser niet naar Griekenland, omdat de situatie daar nog steeds zorgwekkend is.
4. Uit de stukken blijkt verder dat eiser stelt dat hij geen verblijfsdocument heeft gehad. Ook zou hem na zijn vertrek uit Griekenland telefonisch door de Griekse immigratiedienst zijn meegedeeld dat zijn dossier zou vervallen als hij zich niet binnen drie dagen zou melden voor het in ontvangst nemen van zijn verblijfsvergunning.
5. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) mag verweerder in beginsel afgaan op informatie uit Eurodac dat een vreemdeling in een andere EU-lidstaat internationale bescherming geniet. Indien deze informatie onvoldoende actueel is of onvoldoende verblijfsrechtelijke informatie over de vreemdeling geeft, moet verweerder nader onderzoek doen naar de verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling bij terugkeer naar die andere lidstaat. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval heeft verweerder dus een vergewisplicht [3] .
6. Verweerder heeft op verzoek van de rechtbank de informatie van de Duitse autoriteiten waarop hij zich beroept overgelegd. Het betreft het volgende bericht van 5 april 2019 in het kader van de uitvoering van de Dublinverordening:
“Dear colleagues, your take back request was accepted by the German Dublin Unit on 28.02.2019. We have been informed, that the applicant was granted international protection on 14.12.2018 by the Member State Greece (GR1MOR20170830293861). This Dublin procedure is therefore closed.”
Zoals vermeld in het bestreden besluit en toegelicht ter zitting heeft verweerder daarnaast op 22 mei 2019 opnieuw onderzoek verricht in het Eurodac-systeem. Daarin staat vermeld dat aan eiser op 14 december 2018 internationale bescherming verleend is in Griekenland, aldus verweerder.
7. De rechtbank stelt vast dat uit de informatie van de Duitse autoriteiten niet blijkt op welke grondslag internationale bescherming is verleend en voor welke duur. Evenmin kan hieruit worden opgemaakt hoe de Duitse autoriteiten zijn geïnformeerd en welk onderzoek zij al dan niet hebben verricht om de huidige status van eiser te verifiëren. De gegevens uit Eurodac bieden evenmin verder inzicht in de verblijfsrechtelijke positie van eiser in Griekenland. Naar het oordeel van de rechtbank beschikte verweerder hiermee niet over voldoende informatie om te kunnen concluderen dat eiser bij terugkeer in Griekenland daadwerkelijk internationale bescherming geniet. Verweerder had dit verder moeten onderzoeken.
8. De aanvraag is daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten of om zelf in de zaak te voorzien. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om verweerder de gelegenheid te bieden om het geconstateerde gebrek te herstellen, omdat nu niet valt te voorzien welk onderzoek nodig is om tot een juiste beslissing op de asielaanvraag te komen.
De rechtbank zal verweerder daarom opdragen om opnieuw te beslissen op de aanvraag van eiser met inachtneming van de beslissing van de rechtbank.
9. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van S.A.K. Kurvink, griffier.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
2.Artikel 11, van Verordening (EU) nr. 603/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de instelling van ‘Eurodac’ voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van Verordening (EU) nr. 604/2013 (de Dublinverordening).
3.Zie uitspraken van 1 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2441 en 31 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:290