In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, van Syrische nationaliteit, had op 29 januari 2019 een asielaanvraag ingediend, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard. De staatssecretaris baseerde deze beslissing op informatie van de Duitse autoriteiten, waaruit bleek dat eiser sinds 14 december 2018 internationale bescherming had gekregen in Griekenland. Eiser betwistte echter dat hij nog steeds internationale bescherming had en stelde dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek had gedaan naar zijn status in Griekenland.
Tijdens de zitting op 27 juni 2019 werd het onderzoek geschorst om de staatssecretaris in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken. Na het indienen van aanvullende stukken door de staatssecretaris en een reactie van eiser, werd besloten om het onderzoek te sluiten zonder verdere mondelinge behandeling. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet over voldoende informatie beschikte om te concluderen dat eiser bij terugkeer naar Griekenland daadwerkelijk internationale bescherming geniet. De rechtbank stelde vast dat de informatie van de Duitse autoriteiten niet duidelijk maakte op welke grondslag de bescherming was verleend en voor welke duur.
De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om opnieuw te beslissen op de aanvraag van eiser, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-. Deze uitspraak is openbaar gedaan en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.