In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een herhaalde asielaanvraag van eiser, een Afghaanse nationaliteit, die zich beroept op zijn homoseksualiteit en bekering tot het christendom. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend die op 10 juni 2016 was afgewezen, waarbij zijn homoseksualiteit en bekering ongeloofwaardig werden geacht. De rechtbank had in die eerdere procedure geoordeeld dat de door eiser aangevoerde gronden niet voldoende waren om aan te nemen dat hij daadwerkelijk gevaar liep in zijn thuisland.
In de opvolgende aanvraag, ingediend op 12 juni 2019, heeft eiser opnieuw zijn homoseksualiteit en bekering ingeroepen, vergezeld van verklaringen van derden ter ondersteuning van zijn claims. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag echter afgewezen, met de stelling dat de overgelegde stukken niet als nieuw bewijs konden worden aangemerkt en dat de eerdere afwijzing nog steeds van kracht was. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 9 juli 2019 heeft eiser zijn standpunten toegelicht, waarbij hij zijn betrokkenheid bij de kerk en zijn zoektocht naar zijn geloof heeft benadrukt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een heroverweging van de eerdere afwijzing rechtvaardigden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van derden niet voldoende waren om de geloofwaardigheid van eisers claims te onderbouwen.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij zij heeft benadrukt dat het aan eiser zelf is om overtuigende verklaringen te leveren over zijn seksuele geaardheid en bekering. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de betrokkenheid van eiser bij de geloofsgemeenschap niet automatisch betekent dat zijn bekering oprecht is. De uitspraak is openbaar gemaakt op 15 juli 2019.