ECLI:NL:RBDHA:2019:7085

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2019
Publicatiedatum
15 juli 2019
Zaaknummer
NL19.13916
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde asielaanvraag op basis van ongeloofwaardige bekering en homoseksualiteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een herhaalde asielaanvraag van eiser, een Afghaanse nationaliteit, die zich beroept op zijn homoseksualiteit en bekering tot het christendom. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend die op 10 juni 2016 was afgewezen, waarbij zijn homoseksualiteit en bekering ongeloofwaardig werden geacht. De rechtbank had in die eerdere procedure geoordeeld dat de door eiser aangevoerde gronden niet voldoende waren om aan te nemen dat hij daadwerkelijk gevaar liep in zijn thuisland.

In de opvolgende aanvraag, ingediend op 12 juni 2019, heeft eiser opnieuw zijn homoseksualiteit en bekering ingeroepen, vergezeld van verklaringen van derden ter ondersteuning van zijn claims. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag echter afgewezen, met de stelling dat de overgelegde stukken niet als nieuw bewijs konden worden aangemerkt en dat de eerdere afwijzing nog steeds van kracht was. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 9 juli 2019 heeft eiser zijn standpunten toegelicht, waarbij hij zijn betrokkenheid bij de kerk en zijn zoektocht naar zijn geloof heeft benadrukt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een heroverweging van de eerdere afwijzing rechtvaardigden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van derden niet voldoende waren om de geloofwaardigheid van eisers claims te onderbouwen.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij zij heeft benadrukt dat het aan eiser zelf is om overtuigende verklaringen te leveren over zijn seksuele geaardheid en bekering. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de betrokkenheid van eiser bij de geloofsgemeenschap niet automatisch betekent dat zijn bekering oprecht is. De uitspraak is openbaar gemaakt op 15 juli 2019.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.13916

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2019 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.G. Brands),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.S.R. Mangroelal.

Procesverloop

Bij besluit van 12 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) afgewezen. Daarbij heeft verweerder eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2019.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H.C. Khanna. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1999 en de Afghaanse nationaliteit te hebben.
2. Bij besluit van 10 juni 2016 heeft verweerder een eerdere asielaanvraag van eiser afgewezen op grond van artikel 31 van de Vw. Op 1 december 2016 heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, het beroep van eiser ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiser geen rechtsmiddelen ingediend, waarmee het besluit onherroepelijk is geworden. In dat besluit zijn de door eiser gestelde homoseksualiteit, de daardoor ondervonden problemen, en zijn bekering tot het christendom in Nederland, ongeloofwaardig bevonden.
3. Eiser heeft zich bij zijn opvolgende asielaanvraag opnieuw op zijn homoseksualiteit en bekering beroepen. Ter onderbouwing van de verdieping van zijn geloof heeft eiser tien verklaringen van derden overgelegd. Ook ten aanzien van zijn gestelde homoseksualiteit heeft eiser een verklaring van een derde overgelegd.
4. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen op grond van artikel 31, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw. Daartoe heeft verweerder overwogen dat de door eiser overgelegde stukken en de door hemzelf gegeven verklaringen niet kunnen worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of omstandigheden, welke aanleiding geven tot afwijking van het in de eerste asielprocedure gegeven oordeel.
5. Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling een opvolgende aanvraag heeft ingediend en deze niet overeenkomstig artikel 30a, eerste lid, onderdeel d of e, niet-ontvankelijk is verklaard.
6. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Zo is hij na de afwijzing van zijn eerste asielaanvraag kerkdiensten en de Bijbelstudie blijven bezoeken en heeft hij vrijwilligerswerk voor de kerk gedaan. Dit wordt ook bevestigd door de door hem ingebrachte stukken, onder meer afkomstig van de Gereformeerde kerk [kerk 1], de Gereformeerde kerk [kerk 2], predikant [predikant], te [plaats] en dr. [X] predikant van de gereformeerde kerk vrijgemaakt in [kerk 2].. Hieruit blijkt in ieder geval een grote betrokkenheid bij en interesse in het christendom. Voorts betoogt eiser dat hem tijdens het gehoor opvolgende aanvraag niet is gevraagd naar zijn kennis over het geloof, terwijl dit volgens Werkinstructie 2018/10 wel een relevant element is bij de beoordeling. Eiser beschikt over gedegen kennis van het christelijk geloof en ook is gebleken van consequente geloofsactiviteiten. Met betrekking tot het proces van bekering blijkt uit het bestreden besluit op geen enkele wijze op welke manier verweerder rekening heeft gehouden met de leeftijd en het opleidingsniveau van eiser. De door eiser overgelegde verklaringen laten ook een inzichtelijk proces van bekering van eiser zien. Eiser heeft in beroep in dit kader nog een extra verklaring overgelegd van de ervaringen van een emeritus predikant met eiser.
Ten aanzien van zijn homoseksualiteit betoogt eiser dat hij nog maar 20 jaar oud is en het leven nog moet ontdekken. Hij heeft twijfels over hoe hij zijn homoseksualiteit vorm moet geven en hoe dit past bij zijn geloofsovertuiging. Juist deze twijfel en zoektocht maken zijn verklaringen authentiek en geloofwaardig, aldus eiser.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1
Met de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 1 december 2016 staat in rechte vast dat verweerder de gestelde homoseksualiteit en bekering van eiser ongeloofwaardig heeft mogen achten.
7.2
Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser met de verklaring van [A] van stichting [STICHTING], van 14 december 2018 zijn gestelde homoseksualiteit niet geloofwaardig heeft gemaakt. Verweerder heeft er daarbij op mogen wijzen dat het vooraleerst aan eiser zelf is om overtuigende verklaringen af te leggen over zijn seksuele geaardheid. De enkele stelling van eiser dat hij het moeilijk vindt daarover te verklaren, nu hij worstelt met zijn geaardheid vanwege zijn geloof in God, is daartoe onvoldoende, aangezien hij tijdens het gehoor opvolgende aanvraag nog heeft verklaard dat zijn gedachte over homoseksualiteit is vervaagd en verdwenen nadat hij in het christendom is gaan geloven.
7.4
Anders dan eiser heeft gesteld blijkt uit de besluitvorming niet dat verweerder de door eiser overgelegde verklaringen van derden over zijn bekering in zijn geheel niet bij de beoordeling heeft betrokken. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling, zoals de uitspraken van 6 maart 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:890), 31 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2546) en 30 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3514), volgt echter dat verklaringen van derden kunnen dienen ter staving van de gestelde bekering van een vreemdeling, maar onverlet laat dat die vreemdeling (ook) tegenover verweerder overtuigende verklaringen af moet kunnen leggen over zijn bekering en het proces dat daartoe heeft geleid. Reeds in de eerste procedure is geoordeeld dat eiser daarin niet is geslaagd. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser over zijn bekering in deze procedure daarover niet wezenlijk verschillen, zodat eiser nog steeds zijn proces van bekering niet aannemelijk heeft gemaakt. De omstandigheden dat eiser zeer betrokken is binnen de geloofsgemeenschap, dat hij mensen helpt en dat hij trouw de kerkdiensten en Bijbelstudie bezoekt, maakt evenmin dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een oprechte bekering dan wel verdieping van het geloof. Verweerder heeft er daarbij op mogen wijzen dat eiser niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt in hoeverre deze sociale omgang zijn oorsprong vindt in religieuze redenen dan wel in de gestelde bekering. Gelet op voorgaande leidt de omstandigheid dat eiser tijdens het gehoor opvolgende aanvraag niet naar zijn kennis over het geloof is gevraagd niet tot vernietiging van het bestreden besluit. Voor zover eiser heeft gesteld dat verweerder geen rekening zou hebben gehouden met zijn leeftijd en opleidingsniveau, wordt overwogen dat uit het gehoor opvolgende aanvraag niet blijkt dat eiser de vragen niet heeft begrepen en de vragen niet voldoende heeft kunnen beantwoorden. Ook ter zitting is niet gebleken dat hij vragen van de rechtbank aan hem niet begreep.
Eisers gemachtigde heeft ter zitting verweerder tegengeworpen dat nu verschillende predikanten en – met verwijzing naar in de zittingszaal en daarbuiten aanwezige – meegekomen gemeenteleden de overtuiging hebben dat eiser is bekeerd tot het christelijk geloof, verweerder niet tot een andere overtuiging mag komen. Voor zover deze tegenwerping aan verweerder als een door de rechtbank te bespreken rechtsgrond moet worden opgevat wordt het volgende overwogen.
Ons rechtsbestel heeft als kenmerk dat het bestuursorgaan en de rechter een op rechtsregels en -beginselen gebaseerd oordeel geven. Zij weten zich daarbij niet gebonden aan de opvatting van andere belanghebbenden, zoals in dit geval predikanten en gemeenteleden. De tegenwerping bevreemdt ook omdat de rechter zich niet kan voorstellen dat eisers gemachtigde het standpunt huldigt dat Pilatus juist zou hebben gehandeld door in de rechtszaak tegen Jezus Christus niet zijn eigen opvatting te blijven volgen, maar het andersluidende standpunt van derden dat de verdachte Jezus de kruisdood verdiende (NT Mattheus 27:11-26).
7.5
Voor zover eiser verder heeft verwezen naar zijn zienswijze en dat deze in deze procedure als herhaald en ingelast dient te worden aangemerkt, wordt overwogen dat verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd op de zienswijze is ingegaan. Eiser heeft niet gemotiveerd waarom het bestreden besluit op die punten onjuist zou zijn.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2019.
griffier rechter
De uitspraak is bekendgemaakt aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.