3.4De beoordeling van de tenlastelegging
-
De bewijsmiddelen
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
In de nacht van 18 op 19 november 2018 om 3:36 uur was er een melding van een inbraak in [restaurant] , gelegen aan de [adres] in Voorhout. Eigenaar [slachtoffer] (hierna: aangever) is naar aanleiding van deze melding op de fiets naar het restaurant gegaan. Zijn vrouw had op de beelden van de beveiligingscamera’s op haar telefoon nog net iemand hun restaurant uit zien rennen. Aangever kwam onderweg naar het restaurant, op het [adres] , een man op een scooter tegen. Vanwege de melding en het late tijdstip is hij achter deze scooter aangereden. De bestuurder was gestopt en aangever zag zijn afstortkluis op de voetenplank van de scooter staan, waar de bestuurder aan stond te trekken. Aangever is naar de bestuurder gelopen, waarna een worsteling tussen hem en de bestuurder ontstond. De bestuurder draaide zich om en gaf aangever een duw waardoor aangever achterover tussen de struiken viel. Nadat aangever was opgestaan en weer richting de bestuurder wilde lopen, zag hij dat deze intussen bij zijn fiets was gaan staan. De bestuurder tilde de fiets van de grond en gooide deze tegen het lichaam van aangever. Door de kracht waarmee de fiets werd gegooid viel aangever weer op de grond. De bestuurder reed vervolgens weg op zijn scooter. Daarna zag aangever de kluis en twee sleutelbossen op het fietspad liggen. Hij heeft alle spullen laten liggen totdat de politie kwam. Toen hij samen met de politie bij het restaurant aankwam zag hij dat de voordeur met geweld was opengebroken omdat de houten deurpost ontzet en kapot was. De kelderdeur was ook met geweld opengebroken. Ook hier zag aangever gebroken hout. Een agent heeft een telefoon naast de voordeur van het restaurant op de stoep gevonden. Achterop de telefoon, onder het hoesje zat een rijbewijs. Volgens aangever kan het niet zo zijn dat de telefoon er lang heeft gelegen omdat het op een opvallende plek lag en het personeel - bij het maken van een sluitronde - de telefoon niet heeft zien liggen.
Verbalisanten ( [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ) hebben over de inbraak het volgende gerelateerd. Op 19 november 2018 omstreeks 3:40 uur kregen zij van de regionale meldkamer de melding om naar [restaurant] te gaan alwaar de melder een inbreker had overlopen en achter deze aan zat. Onderweg zagen zij, bij de fietstunnel aan het [adres] , aangever staan. Zij zagen een grijze kluis, een aansteker, twee sleutelbossen en een afstandsbediening op de grond liggen. Aangever verklaarde aan dat deze goederen – met uitzondering van de kluis – van de dader moesten zijn omdat deze spullen er niet lagen toen hij aan kwam fietsen en deze niet van hem waren. Hierop hebben verbalisanten deze goederen veilig gesteld en zijn ze naar voormeld restaurant gegaan. Ter plaatse zagen ze in de buurt van het restaurant – op de stoep – een witte iPhone 5 liggen. De telefoon was nog droog, terwijl de rest van de omgeving nat was. Aan de achterzijde van de telefoon, onder het transparante hoesje, zag verbalisant [verbalisant 1] een rijbewijs dat op naam stond van – de hem ambtshalve bekende – verdachte. Verbalisant [verbalisant 1] herkende ook verdachte op de foto van het rijbewijs. Hierop hebben verbalisanten ook de iPhone 5 en het rijbewijs op naam van verdachte veilig gesteld ten behoeve van nader onderzoek.
Uit onderzoek is vast komen te staan dat de iPhone 5, het rijbewijs en de sleutelbossen, aan verdachte toebehoren.Verdachte heeft ter terechtzitting ook verklaard dat alle gevonden spullen van hem zijn.
Van de inbraak zijn camerabeelden (in en buiten het restaurant) beschikbaar die door verbalisanten zijn bekeken. Daarop is te zien dat een persoon aan komt rijden op een scooter zonder verlichting. Vervolgens gaat deze persoon naar de hoofdingang, knielt en forceert kennelijk met een breekijzer – de deur. De persoon draagt een jas met een capuchon over het hoofd waardoor het gezicht niet zichtbaar is. Verder is te zien dat de persoon handschoenen draagt. De persoon verlaat met de kluis het restaurant via de hoofdingang. Hij loopt linksaf langs het restaurant de hoek om, waar de iPhone 5 is aangetroffen. Gelet op de deze gang van zaken, lijkt het erop dat de dader wetenschap had van de werking van het alarm, de aanwezigheid van camera’s en de plek waar de kluis staat.Door de verbalisanten vindt geen herkenning plaats aan de hand van de beelden. Wat door de verbalisanten vastgesteld wordt, is dat het postuur van de persoon op de beelden, omschreven als slank en tenger, overeenkomt met het postuur van verdachte.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of het verdachte is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan deze diefstal met braak en geweld op 19 november 2018 in [restaurant] .
De rechtbank stelt vast dat net buiten het restaurant waar de inbraak heeft plaatsgevonden de iPhone 5 van verdachte is aangetroffen en op de plaats waar aangever een worsteling heeft gehad met een persoon die kort na de inbraak de uit het restaurant gestolen kluis in zijn bezit had, persoonlijke spullen van verdachte zijn aangetroffen. Eén van de aangetroffen sleutelbossen is van de woning van verdachte, de ander van het bedrijf Car Centraal waar verdachte werkte en de zaak moest openen en sluiten. De rechtbank is van oordeel dat dit sterke aanwijzingen oplevert voor de betrokkenheid van verdachte bij de inbraak. De rechtbank heeft op de camerabeelden, bekeken ter terechtzitting, waargenomen dat verdachte bij het beschreven signalement past, zijnde een persoon met een slank en tenger postuur. Weliswaar heeft geen herkenning plaatsgevonden, maar op basis van het postuur is verdachte niet uit te sluiten als dader.
Verdachte heeft verklaard dat hij niets met de inbraak te maken heeft en heeft een alternatief scenario geschetst, dat erop neerkomt dat iemand anders zijn spullen uit zijn auto heeft weggenomen en deze vervolgens op het plaats delict heeft achtergelaten.
De rechtbank acht het door verdachte geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk en betrekt hierbij het volgende.
Verdachte heeft wisselend verklaard over de spullen. Bij zijn eerste verhoor heeft verdachte tegenover de politie verklaard dat hij een witte iPhone 5 is kwijtgeraakt. De telefoon lag in zijn auto en hij denkt dat iemand deze had meegenomen. Hij heeft de iPhone als verloren opgegeven bij de gemeente Teylingen. De gerichte vraag van de verbalisant of hij alleen de iPhone is kwijtgeraakt, beantwoordt verdachte bevestigend. Over zijn rijbewijs verklaart verdachte eerst dat hij geen rijbewijs heeft omdat hij het naar het OM had opgestuurd. Geconfronteerd met de gegevens uit het systeem dat hij zijn rijbewijs niet heeft opgestuurd zegt hij dat hij een bevestiging van het OM thuis heeft liggen. Bij het zien van zijn rijbewijs in de hoes van de bij het restaurant gevonden iPhone verklaart verdachte vervolgens dat hij zijn oude rijbewijs naar het OM heeft gestuurd en dat hij zijn nieuwe rijbewijs is kwijtgeraakt. Hij heeft zijn rijbewijs niet als vermist bij de gemeente opgegeven omdat hij er pas later achter kwam dat deze in zijn telefoon zat. Bij het tonen van één van de sleutelbossen, gevonden in de buurt van het plaats delict, verklaart verdachte dat het zijn sleutels zijn en dat hij deze volgens hem is “kwijtgeraakt ofzo”. De andere set sleutels is van het verhuurbedrijf Car Centraal en daarover verklaart verdachte dat deze sleutels ook in zijn auto hebben gelegen. Hij heeft bij de gemeente de vermissing van deze sleutels aangegeven. In de e-mails die verdachte vervolgens aan verbalisanten doorstuurt, is te zien dat verdachte op 21 november 2018, bij de gemeente Teylingen, melding heeft gemaakt van verloren sleutel(kastje)s, een huissleutel, een schuursleutel, een portieksleutel en een iPhone 5 met rijbewijs waarbij hij als vermissingsdatum 18 november 2018 heeft opgegeven. Als hem door de politie wordt voorgehouden dat hij pas op 21 november 2018 melding heeft gedaan van vermissing terwijl hij de spullen volgens de melding bij de gemeente op 18 november 2018 is kwijtgeraakt, verklaar verdachte dat hij nogal nonchalant is wat betreft zijn spullen en het geen belangrijke spullen voor hem zijn.
In zijn tweede en derde verhoor heeft verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaringen afgelegd waarin hij een aanvulling op zijn alternatieve lezing van de bewijsmiddelen geeft. Al zijn spullen zijn gestolen uit zijn auto, hij heeft die spullen als vermist opgegeven bij de gemeente. Het komt, volgens hem, vaker voor dat zijn spullen worden gestolen. Hij heeft daarom geen aangifte gedaan bij de politie en vond dit ook niet nodig. Zijn telefoon met rijbewijs en sleutels van zijn huis en bedrijf lagen in het portier van zijn auto. Op de vraag of er dan geen braakschade was verklaart verdachte dat de auto mankementen vertoonde en niet goed vergrendeld kon worden waardoor het makkelijk is om spullen uit de auto te stelen. Hij heeft er niet bij nagedacht om deze spullen uit de auto te halen. De spullen zijn gestolen op 17 of 18 november 2019. Hij heeft in de ochtend van 19 november 2019 pas ontdekt dat hij deze spullen miste.
Het kan zijn dat de dief die spullen vervolgens op het plaats delict heeft achtergelaten. Als verdachte geconfronteerd wordt met de wisselende verklaringen die hij bij de politie en ter terechtzitting heeft afgelegd over de (datum van) vermissing dan wel het kwijtraken of de diefstal van zijn spullen geeft hij aan dat dit komt omdat hij niets te maken heeft met de inbraak en het niet direct in hem opkwam dat hij al die spullen was kwijtgeraakt. Bovendien kon hij zich niet meteen alles herinneren omdat het verhoor vrij laat, namelijk vier maanden na de inbraak heeft plaatsgevonden.
De rechtbank constateert dat verdachte in de loop van het onderzoek op essentiële punten zijn verklaringen heeft gewijzigd, telkens nadat hij werd geconfronteerd met innerlijke tegenstrijdigheden in zijn verklaringen of strijd met de inhoud van de (andere) bewijsmiddelen. Zo verklaart hij eerst alleen over de telefoon die uit zijn auto is meegenomen, vervolgens verklaart hij dat hij ook zijn sleutels is kwijtgeraakt, daarna herinnert hij zich ook het kwijtraken van zijn rijbewijs. Hiervan doet verdachte geen aangifte maar hij meldt zijn spullen als vermist bij de gemeente, pas op 21 november 2018. Op de zitting verklaart hij dan dat al zijn spullen uit de auto moeten zijn auto gestolen. De wisselende verklaringen maken dat bij het relaas van verdachte vraagtekens moeten worden geplaatst. Dat hij dergelijke belangrijke spullen (sleutels van zijn woning en bedrijf, telefoon met rijbewijs) in zijn auto zou hebben laten liggen terwijl – naar eigen zeggen – de auto niet vergrendeld kon worden, acht de rechtbank ook niet aannemelijk. Dat deze spullen vervolgens nou net in de nacht van de inbraak zouden zijn gestolen en de dief van de spullen nou net alleen die spullen zou zijn verloren bij het restaurant waar is ingebroken en op de plek waar de kluis wordt aangetroffen, is evenmin aannemelijk. Een en ander maakt de verklaringen van verdachte ongeloofwaardig en het alternatieve scenario van verdachte onaannemelijk zodat de rechtbank dit scenario om die reden terzijde schuift.
Op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het verdachte is geweest die zijn telefoon bij de deur van het restaurant is verloren, en vervolgens ook nog zijn sleutels bij de worsteling met aangever. Toen hij zich realiseerde dat hij deze spullen kwijt was heeft verdachte dit gemeld bij de gemeente. Op basis van de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het dan ook verdachte is geweest die op 19 november 2018 de diefstal met braak in [restaurant] , in Voorhout heeft gepleegd.
De rechtbank heeft daarnaast geen enkele reden om te twijfelen aan de verklaring van de aangever omtrent het, door verdachte gebruikte, geweld bestaande uit het wegduwen van aangever en het gooien van een fiets tegen zijn lichaam, waardoor wettig en overtuigend is bewezen dat de diefstal gevolgd werd door geweld om de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren.
Op 20 maart 2019 zagen verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] op de [adres] te Rijnsburg, een bestuurder op een snorfiets, aan de verkeerde zijde op het fietspad rijden. Verbalisanten wilden hierop de bestuurder aanspreken en reden hem voorbij. De bestuurder reageerde niet op stoptekens en verminderde geen vaart waarop verbalisanten achter hem zijn blijven aanrijden. Verbalisanten zagen dat de bestuurder, ongeveer 30 meter voordat hij stopte, iets in het water weggooide. Daarna stopte de bestuurder toen hij andere politieagenten zag staan. Verbalisanten liepen naar de bestuurder toe en zagen een doorzichtig plastic zakje met daarin (naar later bleek: 10 bruine en 9 witte) bolletjes, bij de linkervoet van de bestuurder liggen, naast de snorfiets. Dit zakje lag er nog niet toen de bestuurder daar stopte. Deze bolletjes herkende verbalisant, aan de vorm, kleur en grootte ambtshalve als harddrugs. Hierop werd de bestuurder aangehouden op verdenking van overtreding van de Opiumwet.
De (vermoedelijke) drugs werden in beslag genomen en overgebracht naar de afdeling Forensische opsporing voor verder onderzoek. Daar werden de 10 bruine bolletjes (onder [nummer] ), met een nettogewicht van 2,0 gram, positief getest op heroïne. Voorts zijn de 9 witte bolletjes (onder [nummer] ), met een nettogewicht van netto 1.2 gram, positief getest op cocaïne.Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna te noemen: NFI) onderschrijft deze conclusies.
Uit nader onderzoek is gebleken dat de snorfiets waarop verdachte reed van het merk [merk] was, voorzien van kenteken [kenteken] . In de buddyseat van de snorfiets is onder andere een weegschaal met witte resten aangetroffen.Deze sporen zijn verder niet onderzocht door het NFI.
Verdachte heeft zich bij de politie op zijn zwijgrecht beroepen. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat het plastic zakje met bolletjes niet van hem zou zijn. Ook heeft hij niets in het water gegooid. Op de dag dat hij werd aangehouden, is tevens een bestuurder van een andere scooter, die voor hem reed, aangehouden. Het zakje zal dan wel van die ander zijn geweest zo verklaart verdachte.
Gelet op de hiervoor gerelateerde bevindingen is de rechtbank van oordeel dat de drugs van verdachte waren. Het door verdachte gepresenteerde alternatieve scenario over de herkomst van de drugs, zoals hiervoor is weergegeven, acht de rechtbank onaannemelijk en ongeloofwaardig. Zijn verklaring bevat ook geen enkel concreet aanknopingspunt op grond waarvan de juistheid daarvan kan worden geverifieerd, temeer nu hij pas tijdens het onderzoek ter terechtzitting deze verklaring heeft afgelegd. Dit maakt dat het alternatieve scenario van verdachte door de rechtbank terzijde wordt geschoven.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, op 20 maart 2019, 1.2 gram cocaïne en 2.0 gram heroïne opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Aangezien verdachte het tenlastegelegde feit heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en de raadsvrouw van verdachte geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen voor de bewezenverklaring:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 juni 2019 en
- het proces-verbaal van onderzoek wapen, p. 152-154.