ECLI:NL:RBDHA:2019:7077

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2019
Publicatiedatum
15 juli 2019
Zaaknummer
09/852084-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met braak en geweld in restaurant, bezit van harddrugs en een ploertendoder

Op 12 juli 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met braak en geweld, het voorhanden hebben van harddrugs en het bezit van een ploertendoder. De verdachte heeft op 19 november 2018 ingebroken in een restaurant in Voorhout, waar hij een afstortkluis heeft weggenomen. Tijdens de inbraak heeft hij geweld gebruikt tegen de eigenaar van het restaurant, die hem achterna ging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte veel schade en angst heeft veroorzaakt bij het slachtoffer. Daarnaast werd de verdachte op 20 maart 2019 aangehouden met een hoeveelheid cocaïne en heroïne, evenals een ploertendoder. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en een behandelverplichting. De rechtbank heeft ook bepaald dat de verdachte het eigen risico van € 500,- aan het slachtoffer moet vergoeden, aangezien de schade deels door de verzekering is gedekt. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/852084-19
Datum uitspraak: 12 juli 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 28 juni 2019 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. van Diemen en van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw mr. R.S.E. Bruinen naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ter terechtzitting ten laste gelegd dat:
1. Hij op of omstreeks 19 november 2018 te Voorhout, gemeente Teylingen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een bedrijfspand ( [restaurant] , [adres] ) heeft weggenomen een (afstort-)kluis, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die die (afstort-)kluis onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming, door met een breekvoorwerp een toegangsdeurdeur van dat bedrijfspand te forceren en/of welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- wegduwen van die [slachtoffer] en/of
- met een fiets in zijn hand(en) maken van één of meer slaande bewegingen naar, althans in de richting van die zich in zijn, verdachte's, onmiddelijke nabijheid bevindende [slachtoffer] en/of
- het gooien en/of duwen van een fiets tegen het lichaam van die [slachtoffer] ;
2. Hij op of omstreeks 20 maart 2019 te Noordwijk opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 2,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3. hij op of omstreeks 20 maart 2019 te Noordwijk, een wapen(s), van categorie I, onder 1° of 3°, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Verdachte wordt ervan verdacht dat hij zich – kort gezegd – schuldig heeft gemaakt aan een drietal feiten, te weten een diefstal met braak en geweld (feit 1), het aanwezig hebben van een kleine hoeveelheid cocaïne en heroïne (feit 2) en het voorhanden hebben van een ploertendoder (feit 3).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten met dien verstande dat zij wat betreft het aanwezig hebben van 2,1 gram heroïne - zoals ten laste is gelegd onder feit 2 - partiële vrijspraak vordert voor 0,1 gram omdat het totale vastgestelde gewicht 2,0 gram betreft.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om verdachte vrij te spreken van feit 1 omdat het alternatieve scenario dat door verdachte is geschetst voldoende aannemelijk is. Hierdoor kan niet overtuigend worden bewezen dat het verdachte is geweest die de diefstal met braak en geweld heeft gepleegd. Het alternatieve scenario houdt - kort gezegd - in dat de spullen van verdachte, die zijn aangetroffen op het plaats delict, kort voor de inbraak zijn gestolen uit zijn auto en dat deze spullen door die dief daar zijn achtergelaten.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw eveneens vrijspraak bepleit omdat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is waaruit zou blijken dat verdachte de verdovende middelen opzettelijk aanwezig heeft gehad. Uit het dossier blijkt namelijk niet dat de verdovende middelen aan verdachte toebehoren.
Tot slot heeft de raadsvrouw wat betreft feit 3 geconstateerd dat verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Ten aanzien van feit 1:
-
De bewijsmiddelen
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
In de nacht van 18 op 19 november 2018 om 3:36 uur was er een melding van een inbraak in [restaurant] , gelegen aan de [adres] in Voorhout. Eigenaar [slachtoffer] (hierna: aangever) is naar aanleiding van deze melding op de fiets naar het restaurant gegaan. Zijn vrouw had op de beelden van de beveiligingscamera’s op haar telefoon nog net iemand hun restaurant uit zien rennen. Aangever kwam onderweg naar het restaurant, op het [adres] , een man op een scooter tegen. Vanwege de melding en het late tijdstip is hij achter deze scooter aangereden. De bestuurder was gestopt en aangever zag zijn afstortkluis op de voetenplank van de scooter staan, waar de bestuurder aan stond te trekken. Aangever is naar de bestuurder gelopen, waarna een worsteling tussen hem en de bestuurder ontstond. De bestuurder draaide zich om en gaf aangever een duw waardoor aangever achterover tussen de struiken viel. Nadat aangever was opgestaan en weer richting de bestuurder wilde lopen, zag hij dat deze intussen bij zijn fiets was gaan staan. De bestuurder tilde de fiets van de grond en gooide deze tegen het lichaam van aangever. Door de kracht waarmee de fiets werd gegooid viel aangever weer op de grond. De bestuurder reed vervolgens weg op zijn scooter. Daarna zag aangever de kluis en twee sleutelbossen op het fietspad liggen. Hij heeft alle spullen laten liggen totdat de politie kwam. Toen hij samen met de politie bij het restaurant aankwam zag hij dat de voordeur met geweld was opengebroken omdat de houten deurpost ontzet en kapot was. De kelderdeur was ook met geweld opengebroken. Ook hier zag aangever gebroken hout. Een agent heeft een telefoon naast de voordeur van het restaurant op de stoep gevonden. Achterop de telefoon, onder het hoesje zat een rijbewijs. Volgens aangever kan het niet zo zijn dat de telefoon er lang heeft gelegen omdat het op een opvallende plek lag en het personeel - bij het maken van een sluitronde - de telefoon niet heeft zien liggen. [2]
Verbalisanten ( [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ) hebben over de inbraak het volgende gerelateerd. Op 19 november 2018 omstreeks 3:40 uur kregen zij van de regionale meldkamer de melding om naar [restaurant] te gaan alwaar de melder een inbreker had overlopen en achter deze aan zat. Onderweg zagen zij, bij de fietstunnel aan het [adres] , aangever staan. Zij zagen een grijze kluis, een aansteker, twee sleutelbossen en een afstandsbediening op de grond liggen. Aangever verklaarde aan dat deze goederen – met uitzondering van de kluis – van de dader moesten zijn omdat deze spullen er niet lagen toen hij aan kwam fietsen en deze niet van hem waren. Hierop hebben verbalisanten deze goederen veilig gesteld en zijn ze naar voormeld restaurant gegaan. Ter plaatse zagen ze in de buurt van het restaurant – op de stoep – een witte iPhone 5 liggen. De telefoon was nog droog, terwijl de rest van de omgeving nat was. Aan de achterzijde van de telefoon, onder het transparante hoesje, zag verbalisant [verbalisant 1] een rijbewijs dat op naam stond van – de hem ambtshalve bekende – verdachte. Verbalisant [verbalisant 1] herkende ook verdachte op de foto van het rijbewijs. Hierop hebben verbalisanten ook de iPhone 5 en het rijbewijs op naam van verdachte veilig gesteld ten behoeve van nader onderzoek. [3]
Uit onderzoek is vast komen te staan dat de iPhone 5, het rijbewijs en de sleutelbossen, aan verdachte toebehoren. [4] Verdachte heeft ter terechtzitting ook verklaard dat alle gevonden spullen van hem zijn. [5]
Van de inbraak zijn camerabeelden (in en buiten het restaurant) beschikbaar die door verbalisanten zijn bekeken. Daarop is te zien dat een persoon aan komt rijden op een scooter zonder verlichting. Vervolgens gaat deze persoon naar de hoofdingang, knielt en forceert kennelijk met een breekijzer – de deur. De persoon draagt een jas met een capuchon over het hoofd waardoor het gezicht niet zichtbaar is. Verder is te zien dat de persoon handschoenen draagt. De persoon verlaat met de kluis het restaurant via de hoofdingang. Hij loopt linksaf langs het restaurant de hoek om, waar de iPhone 5 is aangetroffen. Gelet op de deze gang van zaken, lijkt het erop dat de dader wetenschap had van de werking van het alarm, de aanwezigheid van camera’s en de plek waar de kluis staat. [6] Door de verbalisanten vindt geen herkenning plaats aan de hand van de beelden. Wat door de verbalisanten vastgesteld wordt, is dat het postuur van de persoon op de beelden, omschreven als slank en tenger, overeenkomt met het postuur van verdachte. [7]
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of het verdachte is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan deze diefstal met braak en geweld op 19 november 2018 in [restaurant] .
De rechtbank stelt vast dat net buiten het restaurant waar de inbraak heeft plaatsgevonden de iPhone 5 van verdachte is aangetroffen en op de plaats waar aangever een worsteling heeft gehad met een persoon die kort na de inbraak de uit het restaurant gestolen kluis in zijn bezit had, persoonlijke spullen van verdachte zijn aangetroffen. Eén van de aangetroffen sleutelbossen is van de woning van verdachte, de ander van het bedrijf Car Centraal waar verdachte werkte en de zaak moest openen en sluiten. De rechtbank is van oordeel dat dit sterke aanwijzingen oplevert voor de betrokkenheid van verdachte bij de inbraak. De rechtbank heeft op de camerabeelden, bekeken ter terechtzitting, waargenomen dat verdachte bij het beschreven signalement past, zijnde een persoon met een slank en tenger postuur. Weliswaar heeft geen herkenning plaatsgevonden, maar op basis van het postuur is verdachte niet uit te sluiten als dader. [8]
Alternatieve scenario
Verdachte heeft verklaard dat hij niets met de inbraak te maken heeft en heeft een alternatief scenario geschetst, dat erop neerkomt dat iemand anders zijn spullen uit zijn auto heeft weggenomen en deze vervolgens op het plaats delict heeft achtergelaten.
De rechtbank acht het door verdachte geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk en betrekt hierbij het volgende.
Verdachte heeft wisselend verklaard over de spullen. Bij zijn eerste verhoor heeft verdachte tegenover de politie verklaard dat hij een witte iPhone 5 is kwijtgeraakt. De telefoon lag in zijn auto en hij denkt dat iemand deze had meegenomen. Hij heeft de iPhone als verloren opgegeven bij de gemeente Teylingen. De gerichte vraag van de verbalisant of hij alleen de iPhone is kwijtgeraakt, beantwoordt verdachte bevestigend. Over zijn rijbewijs verklaart verdachte eerst dat hij geen rijbewijs heeft omdat hij het naar het OM had opgestuurd. Geconfronteerd met de gegevens uit het systeem dat hij zijn rijbewijs niet heeft opgestuurd zegt hij dat hij een bevestiging van het OM thuis heeft liggen. Bij het zien van zijn rijbewijs in de hoes van de bij het restaurant gevonden iPhone verklaart verdachte vervolgens dat hij zijn oude rijbewijs naar het OM heeft gestuurd en dat hij zijn nieuwe rijbewijs is kwijtgeraakt. Hij heeft zijn rijbewijs niet als vermist bij de gemeente opgegeven omdat hij er pas later achter kwam dat deze in zijn telefoon zat. Bij het tonen van één van de sleutelbossen, gevonden in de buurt van het plaats delict, verklaart verdachte dat het zijn sleutels zijn en dat hij deze volgens hem is “kwijtgeraakt ofzo”. De andere set sleutels is van het verhuurbedrijf Car Centraal en daarover verklaart verdachte dat deze sleutels ook in zijn auto hebben gelegen. Hij heeft bij de gemeente de vermissing van deze sleutels aangegeven. In de e-mails die verdachte vervolgens aan verbalisanten doorstuurt, is te zien dat verdachte op 21 november 2018, bij de gemeente Teylingen, melding heeft gemaakt van verloren sleutel(kastje)s, een huissleutel, een schuursleutel, een portieksleutel en een iPhone 5 met rijbewijs waarbij hij als vermissingsdatum 18 november 2018 heeft opgegeven. Als hem door de politie wordt voorgehouden dat hij pas op 21 november 2018 melding heeft gedaan van vermissing terwijl hij de spullen volgens de melding bij de gemeente op 18 november 2018 is kwijtgeraakt, verklaar verdachte dat hij nogal nonchalant is wat betreft zijn spullen en het geen belangrijke spullen voor hem zijn. [9]
In zijn tweede en derde verhoor heeft verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaringen afgelegd waarin hij een aanvulling op zijn alternatieve lezing van de bewijsmiddelen geeft. Al zijn spullen zijn gestolen uit zijn auto, hij heeft die spullen als vermist opgegeven bij de gemeente. Het komt, volgens hem, vaker voor dat zijn spullen worden gestolen. Hij heeft daarom geen aangifte gedaan bij de politie en vond dit ook niet nodig. Zijn telefoon met rijbewijs en sleutels van zijn huis en bedrijf lagen in het portier van zijn auto. Op de vraag of er dan geen braakschade was verklaart verdachte dat de auto mankementen vertoonde en niet goed vergrendeld kon worden waardoor het makkelijk is om spullen uit de auto te stelen. Hij heeft er niet bij nagedacht om deze spullen uit de auto te halen. De spullen zijn gestolen op 17 of 18 november 2019. Hij heeft in de ochtend van 19 november 2019 pas ontdekt dat hij deze spullen miste.
Het kan zijn dat de dief die spullen vervolgens op het plaats delict heeft achtergelaten. Als verdachte geconfronteerd wordt met de wisselende verklaringen die hij bij de politie en ter terechtzitting heeft afgelegd over de (datum van) vermissing dan wel het kwijtraken of de diefstal van zijn spullen geeft hij aan dat dit komt omdat hij niets te maken heeft met de inbraak en het niet direct in hem opkwam dat hij al die spullen was kwijtgeraakt. Bovendien kon hij zich niet meteen alles herinneren omdat het verhoor vrij laat, namelijk vier maanden na de inbraak heeft plaatsgevonden. [10]
Conclusie
De rechtbank constateert dat verdachte in de loop van het onderzoek op essentiële punten zijn verklaringen heeft gewijzigd, telkens nadat hij werd geconfronteerd met innerlijke tegenstrijdigheden in zijn verklaringen of strijd met de inhoud van de (andere) bewijsmiddelen. Zo verklaart hij eerst alleen over de telefoon die uit zijn auto is meegenomen, vervolgens verklaart hij dat hij ook zijn sleutels is kwijtgeraakt, daarna herinnert hij zich ook het kwijtraken van zijn rijbewijs. Hiervan doet verdachte geen aangifte maar hij meldt zijn spullen als vermist bij de gemeente, pas op 21 november 2018. Op de zitting verklaart hij dan dat al zijn spullen uit de auto moeten zijn auto gestolen. De wisselende verklaringen maken dat bij het relaas van verdachte vraagtekens moeten worden geplaatst. Dat hij dergelijke belangrijke spullen (sleutels van zijn woning en bedrijf, telefoon met rijbewijs) in zijn auto zou hebben laten liggen terwijl – naar eigen zeggen – de auto niet vergrendeld kon worden, acht de rechtbank ook niet aannemelijk. Dat deze spullen vervolgens nou net in de nacht van de inbraak zouden zijn gestolen en de dief van de spullen nou net alleen die spullen zou zijn verloren bij het restaurant waar is ingebroken en op de plek waar de kluis wordt aangetroffen, is evenmin aannemelijk. Een en ander maakt de verklaringen van verdachte ongeloofwaardig en het alternatieve scenario van verdachte onaannemelijk zodat de rechtbank dit scenario om die reden terzijde schuift.
Op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het verdachte is geweest die zijn telefoon bij de deur van het restaurant is verloren, en vervolgens ook nog zijn sleutels bij de worsteling met aangever. Toen hij zich realiseerde dat hij deze spullen kwijt was heeft verdachte dit gemeld bij de gemeente. Op basis van de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het dan ook verdachte is geweest die op 19 november 2018 de diefstal met braak in [restaurant] , in Voorhout heeft gepleegd.
De rechtbank heeft daarnaast geen enkele reden om te twijfelen aan de verklaring van de aangever omtrent het, door verdachte gebruikte, geweld bestaande uit het wegduwen van aangever en het gooien van een fiets tegen zijn lichaam, waardoor wettig en overtuigend is bewezen dat de diefstal gevolgd werd door geweld om de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren.
Ten aanzien van feit 2:
Op 20 maart 2019 zagen verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] op de [adres] te Rijnsburg, een bestuurder op een snorfiets, aan de verkeerde zijde op het fietspad rijden. Verbalisanten wilden hierop de bestuurder aanspreken en reden hem voorbij. De bestuurder reageerde niet op stoptekens en verminderde geen vaart waarop verbalisanten achter hem zijn blijven aanrijden. Verbalisanten zagen dat de bestuurder, ongeveer 30 meter voordat hij stopte, iets in het water weggooide. Daarna stopte de bestuurder toen hij andere politieagenten zag staan. Verbalisanten liepen naar de bestuurder toe en zagen een doorzichtig plastic zakje met daarin (naar later bleek: 10 bruine en 9 witte) bolletjes, bij de linkervoet van de bestuurder liggen, naast de snorfiets. Dit zakje lag er nog niet toen de bestuurder daar stopte. Deze bolletjes herkende verbalisant, aan de vorm, kleur en grootte ambtshalve als harddrugs. Hierop werd de bestuurder aangehouden op verdenking van overtreding van de Opiumwet. [11]
De (vermoedelijke) drugs werden in beslag genomen en overgebracht naar de afdeling Forensische opsporing voor verder onderzoek. Daar werden de 10 bruine bolletjes (onder [nummer] ), met een nettogewicht van 2,0 gram, positief getest op heroïne. Voorts zijn de 9 witte bolletjes (onder [nummer] ), met een nettogewicht van netto 1.2 gram, positief getest op cocaïne. [12] Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna te noemen: NFI) onderschrijft deze conclusies. [13]
Uit nader onderzoek is gebleken dat de snorfiets waarop verdachte reed van het merk [merk] was, voorzien van kenteken [kenteken] . In de buddyseat van de snorfiets is onder andere een weegschaal met witte resten aangetroffen. [14] Deze sporen zijn verder niet onderzocht door het NFI.
Verdachte heeft zich bij de politie op zijn zwijgrecht beroepen. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat het plastic zakje met bolletjes niet van hem zou zijn. Ook heeft hij niets in het water gegooid. Op de dag dat hij werd aangehouden, is tevens een bestuurder van een andere scooter, die voor hem reed, aangehouden. Het zakje zal dan wel van die ander zijn geweest zo verklaart verdachte.
Gelet op de hiervoor gerelateerde bevindingen is de rechtbank van oordeel dat de drugs van verdachte waren. Het door verdachte gepresenteerde alternatieve scenario over de herkomst van de drugs, zoals hiervoor is weergegeven, acht de rechtbank onaannemelijk en ongeloofwaardig. Zijn verklaring bevat ook geen enkel concreet aanknopingspunt op grond waarvan de juistheid daarvan kan worden geverifieerd, temeer nu hij pas tijdens het onderzoek ter terechtzitting deze verklaring heeft afgelegd. Dit maakt dat het alternatieve scenario van verdachte door de rechtbank terzijde wordt geschoven.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, op 20 maart 2019, 1.2 gram cocaïne en 2.0 gram heroïne opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Ten aanzien van feit 3:
Aangezien verdachte het tenlastegelegde feit heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en de raadsvrouw van verdachte geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen voor de bewezenverklaring:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 juni 2019 en
- het proces-verbaal van onderzoek wapen, p. 152-154.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1. hij op 19 november 2018 te Voorhout, gemeente Teylingen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand ( [restaurant] , [adres] ) heeft weggenomen een (afstort-)kluis, toebehorende aan [slachtoffer] , waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die (afstort-)kluis onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, door met een breekvoorwerp een toegangsdeurdeur van dat bedrijfspand te forceren en welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld bestond uit het
- wegduwen van die [slachtoffer] en
- het gooien en duwen van een fiets tegen het lichaam van die [slachtoffer] ;
2. hij op 20 maart 2019 te Noordwijk opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en 2,0 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3. hij op 20 maart 2019 te Noordwijk, een wapen, van categorie I, onder 1, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van alle feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Zij heeft gevorderd aan het voorwaardelijk strafdeel overeenkomstig het rapport van Reclassering Nederland van 13 juni 2019 de volgende bijzondere voorwaarden te koppelen: een meldplicht, een ambulante behandelverplichting, een verplichting om mee te werken aan schuldhulpverlening en middelencontrole. Zij heeft naast deze bijzondere voorwaarden tevens gevorderd dat er een locatieverbod op het restaurant van aangever aan verdachte wordt opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die langer is dan de duur van de voorlopige hechtenis, gelet op de bepleite vrijspraak van de feiten 1 en 2. Het gevorderde locatieverbod dient afgewezen te worden. Voorts heeft zij de rechtbank verzocht om bij strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank overweegt in het bijzonder het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan inbraak in een restaurant, waarbij hij een afstortkluis heeft weggenomen en geweld heeft gebruikt tegen de aangever toen deze hem kort na de inbraak achterna ging. Bij de inbraak heeft verdachte de toegangsdeur en de kelderdeur van het restaurant vernield om zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen. Met zijn handelen heeft verdachte aangevers veel schade en overlast en angstige momenten bezorgd. Verdachte heeft zich hier geen rekenschap van gegeven en heeft er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendomsrechten van anderen.
Ook is bij verdachte een kleine hoeveelheid cocaïne en heroïne aangetroffen. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schadelijk zijn voor de volksgezondheid en dat het gebruik ervan niets dan narigheid betekent voor de samenleving. Voorts heeft verdachte een ploertendoder voorhanden gehad en gedragen. Het ongecontroleerde bezit van dergelijke wapens draagt bij aan het gevoel van onveiligheid in de maatschappij en veroorzaakt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen. Dat verdachte zowel drugs als een wapen bij zich had, is bovendien een bedenkelijke combinatie.
De rechtbank neemt verdachte al deze feiten dan ook kwalijk.
Uit het reclasseringsrapport van 13 juni 2019 volgt dat verdachte delicten pleegt vanuit financieel oogpunt. Het lijkt hem niet te lukken om voor langere tijd een legaal inkomen te genereren. Het ontbreken van zinvolle dagbesteding en inkomen zijn risico verhogend. Tot januari 2019 heeft verdachte dagelijks geblowd. Omdat hij zijn rijbewijs nodig heeft en geen risico wil nemen om deze langer of wederom kwijt te raken, is hij met blowen gestopt. In de afgelopen periode zou verdachte meer afstand hebben genomen van een negatief netwerk. Zo zou hij zich voornamelijk richten op zijn gezin en is hij met een vriend een eigen onderneming aan het opzetten. Zijn gezin, familie, positief netwerk en huisvesting zijn beschermende factoren. De reclassering is echter wel van mening dat de hardnekkigheid en langdurigheid van de problematiek vragen om interveniëren door de reclassering. Hierbij dient opgemerkt te worden dat deze interventie goed dient aan te sluiten bij de mogelijkheden van verdachte. Een ambulant forensisch team lijkt hierbij de voorkeur te hebben. Zij kunnen een breed palet bieden aan ondersteuning en hebben een outreachend karakter. Om enige invloed uit te kunnen oefenen op het terugdringen van recidive is samenwerking met en zicht hebben op zijn functioneren in zijn werk- en thuissituatie van belang. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. Er is sprake van een delict patroon vanwege het plegen van vermogensdelicten. Zolang de financiële problematiek van verdachte voortduurt, hij geen werk heeft en mogelijk achterliggende problematiek onvoldoende behandeld/begeleid wordt, zal dit risico onverminderd aanwezig blijven. Geadviseerd wordt om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht, een ambulante behandelverplichting, een verplichting om mee te werken aan schuldhulpverlening en middelencontrole. Voorts wordt geadviseerd om de reclassering opdracht te geven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte daarbij te begeleiden.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het strafblad van verdachte van 31 mei 2019, waaruit volgt dat verdachte ook recentelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden wederom over te gaan tot het plegen van dergelijke feiten.
De rechtbank is alles afwegende van oordeel dat een straf conform de eis van de officier van justitie passend en geboden is. Zij zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 10 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk. Met de voorwaardelijke gevangenisstraf beoogt de rechtbank verdachte ervan te weerhouden in de toekomst vergelijkbare of andersoortige strafbare feiten te plegen. Daarbij zullen de geadviseerde bijzondere voorwaarden gelden. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om een locatieverbod aan de bijzondere voorwaarden te verbinden. Bij dit laatste neemt de rechtbank mede in aanmerking dat de reclassering hierover geen advies heeft uitgebracht. De proeftijd wordt bepaald op 2 jaren.

7.De inbeslaggenomen goederen

Onder verdachte is in beslag genomen:
1. stk aansteker, kleur rood
2. 1 stk bromfiets, merk [merk] , kenteken [kenteken]
3. 9 stk cocaïne bolletjes van 1.2 gram
4. 10 stk heroïne bolletjes van 2.1 gram
5. 1 stk weegschaal, kleur zwart
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het onder 1 in beslag genomen goed verbeurd te verklaren dan wel te bewaren voor de rechthebbende. Ten aanzien van het onder 2 in beslag genomen goed heeft zij gevorderd de teruggave te gelasten aan verdachte. Verder heeft zij ten aanzien van de overige goederen genummerd onder 3 tot en met 5 onttrekking aan het verkeer gevorderd.
De officier van justitie heeft zich tot slot op het standpunt gesteld dat de telefoon van verdachte, te weten een iPhone 5, aan hem kan worden teruggegeven, voor zover dat nog niet is gebeurd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht het onder 2 in beslag genomen goed terug te geven aan verdachte. De overige goederen op de beslaglijst zijn niet van verdachte en hoeven derhalve niet teruggeven te worden.
De raadsvrouw heeft voorts opgemerkt dat de telefoon van verdachte, te weten een iPhone 5, eveneens in beslag is genomen en nog niet is teruggegeven.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het item genoemd onder 1 op de beslaglijst, waarvan is niet kunnen worden vastgesteld aan wie het toebehoort, verbeurd verklaren. Ten aanzien van de onder 2 in beslag genomen bromfiets overweegt de rechtbank dat deze kan worden geretourneerd aan verdachte aangezien het strafvorderlijk belang zich daartegen niet verzet. De rechtbank zal de inbeslaggenomen goederen onder 3 tot en met 5 vanwege hun aard onttrekken aan het verkeer De iPhone, die niet op de beslaglijst staat maar wel in beslag is genomen, dient geretourneerd te worden aan verdachte – voor zover dat nog niet is gebeurd.

8.De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De vordering strekt tot vergoeding van een totaal bedrag aan materiële schade van € 6.491,29 opgebouwd uit de volgende posten:
  • inbraakschade voordeur ter hoogte van € 360,00 euro
  • installatie cilinders ter hoogte van € 629,92
  • installatie van twee deuren inclusief inbraak werend hang en sluitwerk ter hoogte van € 4749,72
  • schilderwerkkosten ter hoogte van € 751,65, een en ander exclusief BTW.
De benadeelde partij heeft ter terechtzitting verklaard dat de verzekeringsmaatschappij, Centraal Beheer, de schadeposten heeft vergoed, verrekend met een eigen risico van € 500,-, tot het bedrag van € 5.991,29.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen, inclusief de wettelijke rente, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair de rechtbank verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft zij verzocht de gevorderde schade partieel toe te wijzen tot het bedrag aan eigen risico van € 500,- en de benadeelde partij voor het restant niet- ontvankelijk te verklaren nu de rest van de schade reeds door de verzekering is vergoed.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de vordering ten bedrage van € 6.491,29 voldoende is onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit tot dit bedrag waardoor het gevorderde bedrag van € 6.491,29 in beginsel voor toewijzing vatbaar is.
Ter terechtzitting is echter gebleken dat de verzekeringsmaatschappij een bedrag van
€ 5991,29, na verrekening met het bedrag van € 500,- aan eigen risico, aan de benadeelde partij heeft uitgekeerd. Dit maakt dat er van het gevorderde totaalbedrag van € 6.491,29 een bedrag van € 500,- aan schade overblijft.
De omstandigheid dat schade van een benadeelde partij reeds ís gedekt door een verzekeringsmaatschappij brengt met zich dat deze vergoeding op de voet van artikel 6:100 BW wordt aangemerkt als voordeel en dient te worden verrekend met de gevorderde schadevergoeding.
Tegen deze achtergrond stelt de rechtbank vast dat er na verrekening een bedrag van € 500,- aan materiële schade overblijft. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toewijzen tot het bedrag van € 500,- en de vordering voor het overige deel afwijzen. Dit laat onverlet dat de verzekeringsmaatschappij het uitgekeerde bedrag bij verdachte zou kunnen vorderen via een civiele procedure.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 19 november 2018.
De rechtbank ziet aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 november 2018, ten behoeve van de benadeelde partij.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 14d, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 36f, 57, 311, 312 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10 en 13a van de Opiumwet,
- 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
verklaart het bewezen verklaarde en verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
10 (tien) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
4 (vier) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en de voorwaarden dat veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en zich blijft melden op afspraken met GGZ reclassering Fivoor te Leiden zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
- zich laat behandelen door Ambulant centrum Fivoor te Leiden of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na intake en acceptatie. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen of begeleiding door de Materiële- en Juridische dienstverlening Fivoor. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- meewerkt aan controle van het gebruik van cannabis om het middelengebruik te beheersen dan wel te controleren. De reclassering kan urineonderzoek gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
- geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
verklaart verbeurdhet op de beslaglijst onder 1 genummerd voorwerp, te weten:
1. stk aansteker, kleur rood;
verklaart onttrokken aan het verkeerde op de beslaglijst onder 3, 4 en 5 genummerde voorwerpen, te weten:
3. 9 stk cocaïne bolletjes van 1.2 gram
4. 10 stk heroïne bolletjes van 2.1 gram
5. 1 stk weegschaal, kleur zwart ;
gelast de teruggaveaan verdachte van een iPhone 5, alsmede van het op de beslaglijst onder 2 genoemde voorwerp, te weten:
2. 1 stk bromfiets, merk [merk] , kenteken [kenteken] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, [slachtoffer] ,
gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 500,-vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 19 november 2018 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af:
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 500,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 november 2018 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 10 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.P.M. Loos, voorzitter,
mr. H.P.M. Meskers, rechter,
mr. L.C. Bannink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F. Badji, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 juli 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2019075493, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden-Bollenstreek, districtsrecherche Leiden-Bollenstreek, met bijlagen.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 39-42.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 28-29.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 67; proces-verbaal van bevindingen, p. 71; proces-verbaal van bevindingen, p. 72.
5.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 juni 2019.
6.Proces-verbaal van verdenking, p. 78-79.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 165.
8.Eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 101-109.
10.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 juni 2019.
11.Proces-verbaal van aanhouding, p. 11-13.
12.Rapport onderzoek drugs Forensische Opsporing d.d. 2 april 2019.
13.NFI-rapport d.d. 2 april 2019.
14.Proces-verbaal van bevindingen, p. 144-145.