ECLI:NL:RBDHA:2019:7038

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2019
Publicatiedatum
15 juli 2019
Zaaknummer
AWB 19/2772
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor buitenechtelijk kind uit Eritrea

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en twee eisers, een vader en zijn buitenechtelijke dochter, over de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De aanvraag werd door de staatssecretaris afgewezen op basis van het feit dat er geen duurzame en exclusieve relatie bestond tussen de vader en de moeder van het kind, en dat de vader onvoldoende invulling had gegeven aan zijn relatie met zijn dochter. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de relatie tussen de vader en de moeder niet gelijkwaardig was aan een huwelijk en dat er geen feitelijke gezinsband was tussen de vader en zijn dochter. De rechtbank concludeerde dat de vader niet voldoende bewijs had geleverd van zijn betrokkenheid bij het leven van zijn dochter, wat leidde tot de ongegrondverklaring van het beroep. De uitspraak benadrukt het belang van een duurzame en exclusieve relatie voor het vaststellen van een feitelijke gezinsband in het kader van het vreemdelingenrecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/2772

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2019 in de zaak tussen

1. [eiser], v-nummer [nummer] , eiser,
2. [eiseres], v-nummer [nummer] , eiseres,
tezamen eisers
(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 september 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aan eiseres in het kader van de procedure ‘Toegang en Verblijf’, afgewezen.
Bij besluit van 15 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eisers. Namens verweerder is, met bericht van verhindering, niemand verschenen.

Overwegingen

Het voor deze uitspraak relevante artikel en beleid zijn opgenomen in de bijlage.
l. Eiseres is het buitenechtelijke kind van eiser. Eiser heeft namens eiseres een aanvraag gedaan tot het verlenen van een mvv nareis. Verweerder heeft geweigerd een mvv nareis te verlenen. Volgens verweerder is niet gebleken dat de relatie tussen eiser en de gestelde moeder van eiseres, [moeder eiseres] , gelijkwaardig was aan een huwelijk. Ook is niet gebleken dat eiser voldoende invulling heeft gegeven aan het gezinsleven tussen hem en eiseres, aldus verweerder.
2. Eisers betogen dat tussen eiser en [moeder eiseres] sprake was van een relatie die gelijkwaardig was aan een huwelijk. Volgens eisers waren eiser en [moeder eiseres] verliefd op elkaar en zij bezochten elkaar regelmatig. Dat eiser en [moeder eiseres] niet hebben samengewoond komt door eisers dienstplicht, zo stellen eisers.
Verder betogen eisers dat voldoende invulling is gegeven aan hun onderlinge relatie. Eisers stellen dat er een fout staat in het verslag van het gehoor van 15 maart 2019. Volgens eisers was eiser na de geboorte van eiseres namelijk wel degelijk in de buurt en eiser heeft consistent verklaard over het moment waarop hij uit haar leven is vertrokken. Dat eiser de naam van de school van eiseres en de man van [moeder eiseres] niet wist te noemen, neemt niet weg dat zijn verklaringen in hoofdlijn geen onvolmaaktheden heeft, aldus eisers.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het in de bijlage verwoord beleid volgt dat altijd sprake is van een feitelijke gezinsband tussen ouders en hun, tijdens het huwelijk of een met het huwelijk gelijkgestelde relatie geboren, minderjarige biologische kinderen. Er is sprake van een met het huwelijk gelijkgestelde relatie als deze relatie exclusief en duurzaam is. Als de relatie tussen eiser en de moeder van eiseres, [moeder eiseres] , dus duurzaam en exclusief is, gaat verweerder uit van een feitelijke gezinsband tussen eiser en eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder mogen oordelen dat de relatie tussen eiser en [moeder eiseres] niet duurzaam en exclusief was. Eiser en [moeder eiseres] hebben slechts enkele maanden samen doorgebracht en nooit samengewoond. Verweerder heeft daarom deugdelijk onderbouwd waarom hij het niet aannemelijk acht dat eiser en [moeder eiseres] een duurzame en exclusieve relatie onderhouden, zodat eiser en eiseres niet om die reden al een feitelijke gezinsband hebben.
Gelet op het in de bijlage verwoord beleid kan bij geen duurzame en exclusieve relatie tussen de biologische ouders van eiseres slechts sprake zijn van een feitelijke gezinsband tussen eiser en eiseres indien eiser, als biologische vader, voldoende invulling geeft aan zijn relatie met eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eiser onvoldoende invulling heeft gegeven aan zijn relatie met eiseres. Onduidelijk blijft namelijk hoe vaak eiser [moeder eiseres] , en dus ook eiseres wel of niet zag. Verweerder wijst terecht op de tegenstrijdige verklaringen daarover in het verslag van het gehoor van 15 maart 2019. Eiser heeft namelijk eerst verklaard dat hij na de geboorte van eiseres in verband met zijn dienstplicht elders werd gestationeerd en [moeder eiseres] sindsdien niet meer heeft gezien. Daarna verklaarde eiser dat hij na de geboorte van eiseres niet meer in de omgeving was, maar [moeder eiseres] desondanks vaak zag. De uitleg van eisers voor de tegenstrijdigheid in de verklaringen overtuigt niet. Dat de verklaringen op hoofdlijnen geen onvolmaaktheden bevatten, neemt niet weg dat verweerder niet ten onrechte heeft betrokken dat eiser ook weinig weet over het leven van eiseres. Eiser wist namelijk niet te noemen wat de naam van de school van eiseres is en hoe de man van [moeder eiseres] heet. Verder heeft verweerder niet ten onrechte in aanmerking genomen dat eisers niet hebben onderbouwd hoe eiser vanaf de geboorte van eiseres financieel voor haar opvoeding en verzorging verantwoordelijk is. Dat betekent dat eiser onvoldoende invulling heeft gegeven aan zijn relatie met eiseres en dat daarom geen sprake is van een feitelijke gezinsband tussen eiser en eiseres.
Het betoog van eisers slaagt dus niet.
4. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, rechter, in aanwezigheid van
mr. T. Gelo, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 12 juli 2019
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).

Bijlage

Artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000
(Vw 2000) luidt als volgt:
“Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan voorts worden verleend aan de hierna te noemen gezinsleden, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met die vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend:
a. de echtgenoot of het minderjarige kind van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling;
b. de vreemdeling die als partner of meerderjarig kind van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling zodanig afhankelijk is van die vreemdeling, dat hij om die reden behoort tot diens gezin.”
Blijkens paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) verleent de IND de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 tweede lid, Vw 2000, als de kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner feitelijk behoren tot het gezin van de referent. De referent in Nederland moet aantonen dat zijn kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner vóór binnenkomst van de referent in Nederland feitelijk tot zijn gezin hebben behoord en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is. De referent onderbouwt dit met documenten. De referent moet aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen verstrekken over het feitelijk behoren tot zijn gezin van zijn kinderen of ouders, als de referent de feitelijke gezinsband niet met documenten kan onderbouwen.
De IND verleent uitsluitend een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 tweede lid, onder a of b, Vw 2000, als het huwelijk of partnerschap al bestond voordat de referent Nederland is ingereisd. Voor ongehuwde partners geldt dat zij de leeftijd van 18 jaar moeten hebben bereikt en sprake is van een duurzame, exclusieve relatie.
Voor het beoordelen van de feitelijke gezinsband tussen ouders en hun biologische kinderen wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het beleid als beschreven in B7/3.2.1. Vc. Dit wordt als volgt uitgelegd:
Biologische minderjarige kinderen
Er is altijd sprake van gezinsleven tussen ouders en hun, tijdens het huwelijk of een met het huwelijk gelijkgestelde relatie geboren, minderjarige biologische kinderen in de zin van artikel 8 EVRM. De IND beschouwt een relatie als gelijkgesteld met het huwelijk als er sprake is van een exclusieve en duurzame relatie. Voor de beoordeling of hiervan sprake is, onderzoekt de IND de feitelijke invulling van de relatie.
Als sprake is van gezinsleven, wordt aangenomen dat het minderjarige biologische kind feitelijk behoort tot het gezin. Ook als men niet heeft samengewoond of maar heel kort heeft samengewoond, of indien er in een periode weinig of geheel geen contact is geweest, zijn er andere zwaarwegende feiten nodig om het gezinsleven tussen ouders en hun tijdens het huwelijk of een met het huwelijk gelijkgestelde relatie, geboren, minderjarige biologische kinderen, als beëindigd te kunnen aanmerken.
Het uitgangspunt is dat voor biologische minderjarige kinderen geboren tijdens het huwelijk of een met het huwelijk gelijkgestelde relatie, geldt dat de biologische band tussen de ouder(s) en het kind als feitelijke gezinsband wordt aangemerkt. Slechts in zeer uitzonderlijke situaties eindigt de gezinsband tussen ouders en hun minderjarige biologische kinderen geboren tijdens het huwelijk of een met het huwelijk gelijkgestelde relatie.
In paragraaf B7/3.8.1 van de Vc 2000 staat, voor zover hier van belang, dat de IND familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM aanneemt tussen een minderjarig kind en zijn […] biologische vader (wiens kind niet uit een reëel huwelijk of niet-huwelijkse relatie is geboren) […] mits aan de relatie voldoende invulling wordt gegeven.