ECLI:NL:RBDHA:2019:6930
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake verblijfsvergunning asiel door vertrek met onbekende bestemming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, had op 12 februari 2019 een aanvraag ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen. Dit gebeurde op basis van het besluit van 14 mei 2019, waarin werd gesteld dat Spanje verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar tijdens de zitting op 19 juni 2019 bleek dat eiser op 6 juni 2019 met onbekende bestemming was vertrokken en niet meer bij de regievoerder van de DT&V was verschenen. De gemachtigde van eiser heeft aangegeven dat hij op 14 mei 2019 voor het laatst contact met eiser had gehad en dat hij niet op de hoogte was van de verblijfplaats van eiser. Hierdoor concludeerde de rechtbank dat eiser kennelijk geen prijs meer stelde op de behandeling van zijn beroep.
De rechtbank oordeelde dat er voldoende grond was om te concluderen dat eiser met onbekende bestemming was vertrokken en dat hij geen rechtens te beschermen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Daarom werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak werd gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, in aanwezigheid van griffier mr. J.A.B. Koens. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.