ECLI:NL:RBDHA:2019:6910

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
NL19.11418
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en nationaliteit van eiser uit Eritrea

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, afkomstig uit Eritrea, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, waarbij hij stelt dat hij tot de Pinkstergemeente behoort, een religie die in Eritrea verboden is. Eiser heeft echter zijn identiteit, nationaliteit en herkomst uit Eritrea niet aannemelijk kunnen maken. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, wat door eiser is bestreden.

Tijdens de zitting op 11 juni 2019 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. Eiser heeft verklaard dat hij vreest voor vervolging in Eritrea vanwege zijn geloof en het niet willen vervullen van militaire dienstplicht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van eiser over zijn identiteit en nationaliteit ongeloofwaardig zijn, vooral omdat hij geen officiële identificerende documenten heeft overgelegd. De rechtbank heeft ook verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat de registratie van gegevens in Italië zorgvuldig is gebeurd.

De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de geregistreerde gegevens in Italië onjuist zijn en dat hij niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.11418

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2019 in de zaak tussen

[EISER], eiser

(gemachtigde: mr. L.J.P. Mentink),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Singh).

ProcesverloopBij besluit van 9 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.11419, plaatsgevonden op 11 juni 2019
.Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Solomon. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Eritrese nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 2000.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij tot de Pinkstergemeente behoort, welke religie verboden is in Eritrea. Het gevaar is volgens hem dat mensen uit de buurt en de veiligheidsdienst hem in de gaten houden; als je wordt ontdekt riskeer je een gevangenisstraf. Daarnaast wil eiser zijn militaire dienstplicht niet vervullen. Uit voorzorg heeft hij Eritrea verlaten.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- de identiteit en nationaliteit van eiser;
- zijn oproep voor militaire dienstplicht;
- zijn bekering tot de Pinkstergemeente;
- zijn illegale uitreis;
- en de herkomst van eiser.
4. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 afgewezen als kennelijk ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd. Verweerder heeft de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst niet geloofwaardig geacht. Gelet hierop, heeft verweerder het asielrelaas van eiser niet op geloofwaardigheid getoetst.
5. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Hij stelt zich op het standpunt dat zijn identiteitsgegevens in Italië niet juist zijn geregistreerd. Het is duidelijk dat hij niet Somalisch is en uit de overgelegde brief van VluchtelingenWerk Nederland van 28 september 2018 blijkt dat zeer geregeld vreemdelingen in Italië als meerderjarig worden geregistreerd, zonder dat hun leeftijd wordt geverifieerd. Minderjarige Eritreeërs, zoals eiser, beschikken niet over identificerende documenten. Eiser verkeert derhalve in bewijsnood. Verweerder heeft ten onrechte geen waarde gehecht aan de door eiser overgelegde onofficiële identificerende documenten (de getuigenverklaringen en de kopieën van de identiteitskaart en bewonerspas van zijn moeder). Eiser wijst hierbij op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 16 mei 2018 en de IND-Werkinstructie 2014/10, paragraaf 3.2.1.2. Verweerder heeft onvoldoende argumenten aangevoerd om de nationaliteit van eiser als ongeloofwaardig te beoordelen en daarom geldt volgens artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht een onderzoeksplicht. Een taalanalyse is een betrouwbaar middel om aan deze plicht te voldoen. Verder heeft eiser de aan hem gestelde herkomstvragen correct en gedetailleerd beantwoord en dat dient mee te wegen in de beoordeling van de nationaliteit en identiteit van eiser. Ook heeft verweerder ten onrechte nagelaten het verdere asielrelaas van eiser te betrekken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de identiteit en nationaliteit van eiser. Gelet op vorenstaande is eiser van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser zijn nationaliteit en identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Het bestreden besluit is daarom onzorgvuldig tot stand gekomen. Eiser verwijst hierbij op de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 15 april 2019 (NL19.4633).
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de verklaringen van eiser omtrent zijn identiteit, nationaliteit en herkomst niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
Daartoe is redengevend dat eiser geen officiële identificerende documenten heeft overgelegd waaruit zijn gestelde identiteit of nationaliteit blijkt. Uit Eurodac is gebleken dat eiser in Italië geregistreerd staat met als geboortedatum 1 januari 1992, en de Somalische nationaliteit. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in beginsel van uitgaan dat de registratie in Italië van eisers geboortedatum en nationaliteit zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Dit volgt uit uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:134) en 15 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2219). Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de geregistreerde gegevens in Italië onjuist zijn. Daartoe heeft verweerder van belang mogen achten dat eiser bij aankomst in Nederland heeft verklaard dat hij geboren is op [geboortedatum] 2000 te Asmara en de Eritrese nationaliteit heeft. De door eiser overgelegde geboorteakte, die ter onderbouwing van die gestelde geboortedatum moet dienen, is vals bevonden. De stelling van eiser dat er bij de registratie in Italië een fout moet zijn gemaakt heeft verweerder niet hoeven volgen. Het komt ook voor dat asielzoekers zelf soms een onjuiste leeftijd (en nationaliteit) opgeven. Uit de door eiser overgelegde brief van VluchtelingenWerk Nederland blijkt evenmin dat in het geval van eiser fouten zijn gemaakt bij de registratie. Eiser heeft zelf ook geen documenten overgelegd waaruit blijkt dat de in Italië geregistreerde geboortedatum en nationaliteit onjuist zijn. Verder valt niet in te zien dat eiser pas in Nederland achter deze fout zou zijn gekomen. Eiser is in Italië immers geregistreerd met hulp van een Tigrinja tolk. Ook is eiser in Italië van een minderjarigen opvanglocatie naar een meerderjarigen opvanglocatie gewisseld. Gelet hierop had eiser eerder op de hoogte moeten zijn geweest van de in Italië gehanteerde gegevens.
Eiser heeft ter onderbouwing van zijn gestelde identiteit en nationaliteit in kopie een identiteitskaart en een bewonerspas van zijn (gestelde) moeder overgelegd. Aan deze documenten kan niet de waarde worden gehecht die eiser eraan wenst te hechten, omdat de documenten in kopie zijn overgelegd en daarom niet op echtheid onderzocht kunnen worden. Bovendien zien deze documenten op de gestelde moeder van eiser en kunnen daarom niet dienen als onderbouwing van de identiteit en nationaliteit van eiser. Ook de overgelegde getuigenverklaringen zijn niet te beoordelen op echtheid evenmin kunnen zij de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser onderbouwen, omdat het geen authentiek identificerende documenten zijn.
Verweerder heeft verder terecht opgemerkt dat het goed beantwoorden van herkomstvragen op zichzelf onvoldoende bewijs is om de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser aan te tonen.
6.2
Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat niet is gebleken dat eiser geen identificerende documenten heeft of deze niet alsnog kan overleggen. Gelet op het algemeen ambtsbericht Eritrea van 21 juni 2018 beschikken in Eritrea alle burgers in beginsel over één of meerdere identiteitsdocumenten. In de praktijk kan iemand vanaf de leeftijd van achttien jaar op elk moment dat het hem of haar schikt een nationale identiteitskaart aanvragen. Het klopt, zoals eiser stelt, dat aan minderjarigen in Eritrea geen identiteitskaarten of paspoorten worden verstrekt, maar zij kunnen wel in bezit zijn van een residence card, mobiliteitskaart, schoolpas, geboorteakte of doopakte. Dat eiser geen van de hierboven genoemde documenten heeft overgelegd is hem terecht tegengeworpen door verweerder. Eiser heeft verklaard een schoolkaart (gehad) te hebben. Niet valt in te zien waarom eiser zijn moeder niet heeft gevraagd zijn schoolkaart op te sturen zodra hij haar daarom zou verzoeken vanuit het land waar hij asiel zou aanvragen.
Reeds omdat verweerder deugdelijk gemotiveerd de identiteit en nationaliteit van eiser ongeloofwaardig acht en geen bewijsnood aanneemt, is verweerder niet gehouden eiser nader onderzoek aan te bieden, zoals bijvoorbeeld een taalanalyse of een DNA moederschapstest.
6.3
Nu eiser zijn gestelde identiteit en nationaliteit alsmede zijn herkomst uit Eritrea niet aannemelijk heeft gemaakt, komt verweerder op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (bijvoorbeeld de uitspraak van 24 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:4061) niet toe aan de beoordeling van het asielrelaas. Verweerder heeft dan ook terecht overwogen dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. van Limpt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2019.
griffier rechter
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.