In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, afkomstig uit Eritrea, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, waarbij hij stelt dat hij tot de Pinkstergemeente behoort, een religie die in Eritrea verboden is. Eiser heeft echter zijn identiteit, nationaliteit en herkomst uit Eritrea niet aannemelijk kunnen maken. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, wat door eiser is bestreden.
Tijdens de zitting op 11 juni 2019 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. Eiser heeft verklaard dat hij vreest voor vervolging in Eritrea vanwege zijn geloof en het niet willen vervullen van militaire dienstplicht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van eiser over zijn identiteit en nationaliteit ongeloofwaardig zijn, vooral omdat hij geen officiële identificerende documenten heeft overgelegd. De rechtbank heeft ook verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat de registratie van gegevens in Italië zorgvuldig is gebeurd.
De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de geregistreerde gegevens in Italië onjuist zijn en dat hij niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.