ECLI:NL:RBDHA:2019:6884

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
7129028 RL EXPL 18-17661
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de oproeping van een derde partij in een pensioenkwestie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 januari 2019 een tussenuitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en AEGON Levensverzekering N.V. [eiser] heeft AEGON aangeklaagd omdat hij van mening is dat AEGON in strijd heeft gehandeld met haar zorgplicht door een bijzonder partnerpensioen toe te kennen aan zijn ex-partner, [betrokkene 2]. De zaak betreft een samenlevingsovereenkomst die [eiser] en [betrokkene 2] in 1997 hebben gesloten, waarin bepalingen zijn opgenomen over partnerpensioen. Na de beëindiging van hun relatie in 2002 heeft [eiser] aan zijn pensioenuitvoerder PVH gemeld dat de relatie was beëindigd. AEGON, als rechtsopvolger van Optas, heeft echter een bijzonder partnerpensioen aan [betrokkene 2] toegekend zonder overleg met [eiser]. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de beslissing van AEGON invloed heeft op de rechtsverhouding tussen [eiser] en [betrokkene 2], en dat [betrokkene 2] als derde partij in de procedure moet worden betrokken. De kantonrechter heeft [eiser] in staat gesteld om [betrokkene 2] op te roepen om in het geding te verschijnen, en heeft de verdere behandeling van de zaak aangehouden tot 19 februari 2019.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
RvV
Zaak-/rolnummer: 7129028 RL EXPL 18-17661
22 januari 2019
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser] ,wonende te [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde: mr. C.P.R.M. Dekker,
tegen
de naamloze vennootschap AEGON Levensverzekering N.V.,gevestigd te ’s-Gravenhage,
gedaagde,
gemachtigde: mr. C.A.M. Ronhaar.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiser] ” en Aegon”.

1.Procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 3 augustus 2018;
  • de conclusie van antwoord;
  • de fax van 23 november 2018 van de zijde van [eiser] ;
  • de fax van 26 november 2018 van de zijde van [eiser] ;
  • de in het geding gebrachte producties.
1.2.
Op 30 november 2018 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Ter zitting is [eiser] in persoon verschenen, bijgestaan door mr. C.P.R.M. Dekker. Namens Aegon is [betrokkene 1] verschenen, bijgestaan door mr. C.A.M. Ronhaar. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt. Deze aantekeningen bevinden zich in het griffiedossier. Vervolgens is de uitspraak bepaald op heden.

2.Feiten

2.1.
Op 29 januari 1997 hebben [eiser] en [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ) een samenlevingsovereenkomst gesloten. In die samenlevingsovereenkomst is in de artikelen 18 en 19 het volgende, voor zover op dit moment relevant, bepaald:
“Partnerpensioen
Artikel 18
Partijen verklaren met uitsluiting van eerder begunstigden elkaar over en weer aan te wijzen als partnerpensioengerechtigde om in aanmerking te komen voor partnerpensioen ingeval de pensioenregeling(en) waaraan partijen deelnemen een partnerpensioen kent (kennen).
(…)
Indien één der partijen niet langer wenst dat de andere partij in aanmerking komt voor partnerpensioen op grond van de pensioenregeling waaraan hij/zij deelneemt, zal hij/zij dit, hetzij bij notariele akte hetzij middels aangetekend schrijven aan de notaris, bewaarder van deze akte, mededelen (…).
Duur van de overeenkomst
Artikel 19
1. Het in de vorige artikelen bepaalde geldt gedurende de periode dat de samenleving duurt, behoudens uiteraard de gelding van de bepalingen welke naar hun aard zijn bestemd om te werken na de beëindiging van de samenleving.
(…)”
2.2.
[eiser] heeft het bestaan van de samenlevingsovereenkomst gemeld aan zijn toenmalige pensioenuitvoerder (De Stichting Pensioenfonds voor de Vervoer- en Havenbedrijven, hierna: PVH). PVH heeft de ontvangst van deze mededeling bij brief van 19 juni 1997 aan [eiser] bevestigd.
2.3.
In of omstreeks 2002 is de relatie tussen [eiser] en [betrokkene 2] geëindigd.
2.4.
Aegon is de rechtsopvolger van Optas Pensioenen N.V. (hierna: Optas). Optas is op haar beurt de rechtsopvolger van PVH.
2.5.
In november 2017 heeft [eiser] via WhatsApp gecorrespondeerd met [betrokkene 2] . Voor zover op dit moment relevant is in de WhatsApp-conversatie het volgende te lezen:
“[ [eiser] ]: (…) Het gaat over mijn pensioen. Ik dacht toen we uit elkaar gingen, en automatisch het samenlevingscontract ontbonden werd, dat dat ook geregeld was maar dat is niet zo. We hadden toen gelijk kenbaar moeten maken dst je er geen aanspraak op zou maken. Dat kan nu ook nog. Zou jij dat nog willen doen? (…)
[ [betrokkene 2] ]: Ik zal er over nadenken.
(…)
[ [betrokkene 2] ]: Stuur de formulieren maar naar mijn email zodat ik ze in ieder geval even kan lezen. Ook graag het overzicht van het pensioen !
[ [eiser] ]: Heb je al een idee wanneer ik het formulier getekend terug krijg?”
2.6.
Op 6 november 2017 heeft Aegon het volgende, voor zover op dit moment relevant, per e-mail geschreven aan [eiser] :
“(…)
Op 3 november 2017 ontvingen wij uw vraag over uw pensioen.
(…)
Tegen kosten kunnen een aantal afspraken teruggedraaid worden. Voorwaarde is altijd dat u en uw ex-partner een gezamenlijke verklaring ondertekenen (…). Onder deze voorwaarde kunnen wij de volgende afspraken terugdraaien
  • bijzonder partnerpensioen wordt weer ‘gewoon’ partnerpensioen
  • verevening: alles wordt weer uitgekeerd naar de deelnemer
Als u bovenstaande wenst te ontvangen wij allereerst een door u beiden ondertekend verzoek.
(…)”

3.Vordering, grondslag en verweer

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, dat wordt uitgesproken:
- een verklaring voor recht dat Aegon in strijd heeft gehandeld met de op Aegon rustende zorgplicht inhoudende dat Aegon zonder enige juridische grondslag en zonder voorafgaand overleg met [eiser] een bijzonder partnerpensioen heeft toegekend aan mevrouw [betrokkene 2] en daarmee de beslissing van Optas heeft herzien;
- de veroordeling van Aegon om binnen zeven dagen na de betekening van dit vonnis de beslissing tot toekenning van het bijzonder partnerpensioen aan mevrouw [betrokkene 2] terug te draaien per de datum waarop Aegon dit besluit heeft genomen een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag met een maximum van € 50.000,-;
- de veroordeling van Aegon in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser] legt aan deze vordering, naast voormelde feiten, het navolgende ten grondslag. In 2002 is de relatie tussen [eiser] en [betrokkene 2] geëindigd. Dit heeft [eiser] aan PVH, althans aan haar rechtsopvolger Optas, medegedeeld. Optas heeft de beëindiging van de relatie verwerkt en heeft daarbij geen bijzonder partnerpensioen toegekend aan [betrokkene 2] . Dit blijkt volgens [eiser] uit de dagafschriften (jaarlijkse pensioenoverzichten) die hij ontving tijdens en na afloop van zijn relatie met [betrokkene 2] . Gedurende de relatie was op het dagafschrift opgenomen dat [betrokkene 2] na het overlijden van [eiser] jaarlijks een bedrag ontvangt. Na de beëindiging van de relatie is daarover niets meer opgenomen op de dagafschriften. Anders dan Optas, kent haar rechtsopvolger Aegon wel een bijzonder partnerpensioen toe aan [betrokkene 2] . De beslissing van Aegon om [betrokkene 2] een bijzonder partnerpensioen toe te kennen, is genomen zonder dat Aegon overleg heeft gevoerd met [eiser] . Volgens [eiser] is dit handelen dan wel nalaten van Aegon aan te merken als een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Aegon mist volgens [eiser] namelijk de (wettelijke) bevoegdheid om een door Optas genomen beslissing eenzijdig terug te draaien. Ook heeft Aegon in strijd gehandeld met de op haar rustende zorgplicht door geen contact met [eiser] op te nemen over haar beslissing om een bijzonder partnerpensioen aan [betrokkene 2] toe te kennen. Door die beslissing van Aegon lijdt [eiser] schade. Deze schade bestaat uit de omstandigheid dat de huidige echtgenote van [eiser] een lager partnerpensioen zal ontvangen dan [eiser] mocht verwachten op grond van de mededelingen van Optas. [eiser] heeft niet meer de mogelijkheid om dit verlies aan partnerpensioen opnieuw op te bouwen. [eiser] vordert daarom – kort gezegd – een verklaring voor recht dat Aegon in strijd heeft gehandeld met de op haar rustende zorgplicht en de veroordeling van Aegon om de beslissing een bijzonder partnerpensioen toe te kennen aan [betrokkene 2] terug te draaien.
3.3.
Aegon heeft verweer gevoerd tegen de vordering van [eiser] . Zij heeft daartoe aangevoerd dat aan haar geen ‘beslissingsvrijheid’ toekomt ten aanzien van het toekennen van een bijzonder partnerpensioen. Aegon administreert slechts het pensioen van [eiser] en daarmee het recht van [betrokkene 2] op een bijzonder partnerpensioen indien en voor zover dit recht bestaat. Volgens Aegon heeft [betrokkene 2] recht op een bijzonder partnerpensioen. Ook wettelijk is bepaald dat afstand van dit recht slechts kan plaatsvinden als dit schriftelijk en uitdrukkelijk is overeengekomen. Volgens Aegon heeft [eiser] niet aangetoond dat [betrokkene 2] schriftelijk en uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van haar recht op een bijzonder partnerpensioen. De samenlevingsovereenkomst biedt daartoe geen uitkomst. Artikel 19 van de samenlevingsovereenkomst geeft namelijk alleen aan tot welk moment de artikelen in de samenlevingsovereenkomst gelding hebben en heeft in dit geval nawerking, zolang er geen uitdrukkelijke en schriftelijke afstandsverklaring van [betrokkene 2] is. Die afstandsverklaring is volgens Aegon wel noodzakelijk. Ook de door [eiser] overgelegde dagafschriften van Optas geven geen aanleiding om aan te nemen dat door Optas al dan niet een bijzonder partnerpensioen zou zijn toegekend en dat [betrokkene 2] geen recht zou hebben op een partnerpensioen. Daarnaast heeft [eiser] niet gesteld, althans onvoldoende onderbouwd, welke schade hij op grond van welke onrechtmatige gedraging zou hebben geleden. Aegon concludeert daarom dat de vordering van [eiser] dient te worden afgewezen.

4.Beoordeling

4.1.
De tussen partijen bestaande discussie betreft in de kern de vraag of [betrokkene 2] een bijzonder partnerpensioen toekomt. Ter zitting is gebleken dat [betrokkene 2] geen weet heeft van deze procedure.
4.2.
Zoals met partijen ter zitting besproken zal een eindbeslissing in onderhavige procedure van invloed zijn op de rechtsverhouding tussen Aegon en [betrokkene 2] , dan wel op de rechtsverhouding tussen [eiser] en [betrokkene 2] . Een toewijzing van de vordering van [eiser] betekent namelijk dat [betrokkene 2] haar aanspraak op het bijzonder partnerpensioen verliest. Van belang is dus dat de beslissing de verhouding van Aegon met [eiser] én met [betrokkene 2] beïnvloedt en dat het resultaat niet leidt tot tegenstrijdigheid in de verhouding van Aegon tot respectievelijk [eiser] dan wel [betrokkene 2] . [betrokkene 2] is echter geen procespartij in de onderhavige procedure en heeft zich dan ook niet in rechte kunnen verweren tegen de vordering van [eiser] . Omdat [betrokkene 2] geen partij is, maar de beslissing wel van invloed is op haar rechtsverhouding met de partijen, acht de kantonrechter het noodzakelijk dat [betrokkene 2] in de procedure wordt betrokken. De kantonrechter zal [eiser] – als partij die de onderhavige zaak in rechte heeft aangebracht – daarom op de voet van artikel 118, eerste lid, van het Wetboek van Rechtsvordering in staat stellen om [betrokkene 2] als derde tussenkomende partij in het geding op te roepen. De kantonrechter zal de zaak daartoe één maand aanhouden. De kantonrechter zal beslissen zoals hieronder staat vermeld.
4.3.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.Beslissing

De kantonrechter:
- houdt de verdere behandeling van de zaak
uiterlijk vier weken na de datum van dit vonnisaan teneinde [eiser] in staat te stellen [betrokkene 2] voor
de rol van dinsdag 19 februari 2019 te 11:00 uurop te roepen om in het geding te verschijnen, opdat zij zich als derde tussenkomende partij in dit geding kan voegen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.C. Heuveling van Beek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 januari 2019, in tegenwoordigheid van de griffier.