ECLI:NL:RBDHA:2019:6879

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
NL19.12367
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring asielaanvraag op basis van gebrek aan nieuwe elementen en procedurele waarborgen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Iraanse nationaliteit, zijn asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard zag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had eerder asielaanvragen ingediend die alle waren afgewezen, en in deze procedure voerde hij aan dat er nieuwe elementen waren die zijn aanvraag relevant maakten. De rechtbank oordeelde dat de eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die een herbeoordeling van zijn aanvraag rechtvaardigden. De rechtbank benadrukte dat de Werkinstructie 2018/10, die van toepassing was op de beoordeling van bekeringen in asielprocedures, niet leidde tot een relevante wijziging van recht voor de eiser. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de aanvraag niet-ontvankelijk was, omdat de eiser niet had voldaan aan de eisen om nieuwe elementen aan te dragen. Daarnaast werd de procedurele zorgvuldigheid tijdens het gehoor van de eiser in twijfel getrokken, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende maatregelen waren genomen om de rechten van de eiser te waarborgen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.12367

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] eiser

(gemachtigde: mr. J.J. Eizenga),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.F.E. Verdonck).

ProcesverloopBij besluit van 21 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.12368, plaatsgevonden op 20 juni 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen D. Madjlessi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Iraanse nationaliteit te hebben. Verweerder heeft de eerste asielaanvraag van eiser bij besluit van 7 september 2017 afgewezen. Dat besluit is op 3 november 2017 onherroepelijk geworden door de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] .
Op 7 maart 2018 heeft eiser een M35-O formulier overgelegd, en een herhaalde asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 8 mei 2018 is deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is op 19 juni 2018 onherroepelijk geworden door de uitspraak van deze zittingsplaats [2] . Op 10 augustus 2018 heeft eiser een nieuwe asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard [3] omdat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen aan zijn opvolgende aanvraag ten grondslag heeft gelegd.
3. Volgens paragraaf 3.1 van de Werkinstructie 2018/10 (de Werkinstructie) die in werking is getreden met ingang van 5 juli 2018, richt verweerder zich op drie elementen om de geloofwaardigheid van een bekering in het kader van een asielaanvraag te toetsen, te weten:
- de motieven voor en het proces van bekering;
- de kennis van het nieuwe geloof, en;
- de activiteiten, zoals bezoeken aan religieuze bijeenkomsten die een persoon onderneemt binnen de nieuwe geloofsovertuiging en het effect van de veranderingen.
De verklaringen van de vreemdeling over deze drie elementen moeten steeds bezien worden in hun onderlinge samenhang, maar ook in het licht van de overige omstandigheden, zoals de overige verklaringen van een vreemdeling en door hem verstrekte gegevens in de eventueel eerdere procedures.
4. Eiser heeft als eerste beroepsgrond ingebracht dat sinds eisers laatste procedure er sprake is van nieuw beleid vanwege de inwerkingtreding van de Werkinstructie. Dit beleid is dermate anders, dat verweerder eisers aanvraag in zijn totaliteit opnieuw had moeten beoordelen langs de meetlat van deze Werkinstructie. Verweerder heeft eiser daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
5. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een voor eiser relevante wijziging van recht. Anders dan eiser stelt, heeft verweerder in de eerdere asielprocedures ook al aan de hand van de hierboven genoemde elementen in samenhang bezien of de door eiser gestelde bekering geloofwaardig is. Gelet hierop heeft verweerder van eiser mogen verlangen dat hij nieuwe elementen en/of bevindingen aan zijn herhaalde aanvraag ten grondslag legt. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Als tweede beroepsgrond heeft eiser aangevoerd dat hij gehoorproblemen heeft, en dat hij traag van begrip is. Verweerder heeft hiermee tijdens het ‘gehoor opvolgende aanvraag’ onvoldoende rekening gehouden. Daarnaast heeft verweerder bij het gehoor geen rekening gehouden met de culturele achtergrond van eiser. Iraniërs zijn in het algemeen zeer netjes en willen niet tot last zijn. Eiser heeft daarom tijdens het gehoor het ongepast geacht om aan te geven dat het gehoor niet goed verliep.
7. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat bij het gehoor van eiser voldoende procedurele maatregelen zijn getroffen. Daarbij is van belang dat eiser tijdens het gehoor vooraf heeft aangegeven dat hij in staat was om te worden gehoord, en naderhand dat hij de tolk goed heeft kunnen verstaan. Uit het verslag van het gehoor kan de rechtbank niet afleiden dat eiser en de gehoorambtenaar elkaar niet hebben begrepen. Daarnaast heeft eiser niet onderbouwd op welke specifieke momenten hij zich beperkt heeft gevoeld in zijn mogelijkheid om verklaringen af te leggen. Het rapport dat is opgemaakt door meneer Iskander Soltani brengt daar geen verandering in, omdat deze niet door een geverifieerde deskundige is opgemaakt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
8. Tot slot heeft eiser aangevoerd dat uit zijn gehoor blijkt dat er een verdieping van zijn geloof heeft plaatsgevonden. Voor hem is belangrijk dat hij heeft geleerd dat hij niet meer moet liegen en oordelen over anderen. Zijn geloof is sterker geworden, hij verricht goede daden, en hij probeert anderen te evangeliseren. Eiser droomt over "de Heilige Geest", en stelt dat God in zijn materiële benodigdheden voorziet. Ter onderbouwing van deze stelling heeft hij een verklaring van de diaken van de Christengemeente Roermond overgelegd.
9. Verweerder heeft niet ten onrechte tegengeworpen dat eiser, net als in zijn eerdere asielprocedures, vaag en algemeen over zijn gestelde bekering heeft verklaard. Van eiser wordt verwacht dat hij duidelijk kan verklaren over zijn persoonlijke beweegredenen om te bekeren, zeker gelet op het feit dat hij afkomstig is uit een land waar bekering strafbaar is. Verweerder heeft het daarom als bevreemdend mogen beschouwen dat eiser de vragen omtrent zijn persoonlijke beweegredenen niet heeft beantwoord met eigen ervaringen, en niet verder komt dan het benoemen van algemene waarden zoals eerlijkheid, liefde en vergeving. Dat uit de brief van de diaken blijkt dat eiser actief Bijbelstudie bijwoont is onvoldoende voor het oordeel dat een geloofwaardige bekering heeft plaatsgevonden. Het is immers aan eiser om aan de hand van eigen verklaringen zijn proces van bekering aannemelijk te maken. Deze beroepsgrond faalt.
10. Nu eiser er niet in is geslaagd om nieuwe elementen en bevindingen aannemelijk te maken, heeft verweerder de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. W.H. Mentink, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zaaknummer 201708198/1/V2
3.Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)