ECLI:NL:RBDHA:2018:7332

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2018
Publicatiedatum
20 juni 2018
Zaaknummer
NL18.8908
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van asielaanvraag op grond van niet-ontvankelijkheid en beoordeling van geloofsverdieping

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Iraanse nationaliteit bezittende man, zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard zag. De eiser had eerder een asielaanvraag ingediend die als ongeloofwaardig was beoordeeld, en in deze opvolgende aanvraag stelde hij dat zijn bekering tot het christendom geloofwaardig was geworden door een verdieping van zijn geloof. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende nieuwe elementen had aangedragen die zijn bekering konden onderbouwen. De rechtbank benadrukte dat de eiser inzicht moest geven in zijn bekering en de redenen daarvoor, wat hij niet had gedaan. De rechtbank volgde de redenering van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid dat de verklaringen van de eiser niet als relevante nieuwe bevindingen konden worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de enkele omstandigheid dat de eiser afvallig was van de islam niet automatisch leidde tot een geloofwaardige bekering. De rechtbank oordeelde dat de eiser geen nieuwe relevante elementen had gepresenteerd die de beoordeling van zijn asielaanvraag konden beïnvloeden. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door rechter J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier A.S. Hamans.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.8908

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J. Paffen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. van Hoof).

ProcesverloopBij besluit van 8 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij is ook bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten en dat aan hem een inreisverbod voor de duur van twee jaar is opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak met nummer NL18.8909, plaatsgevonden op 7 juni 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen D. Madjlessi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Iraanse nationaliteit. Hij heeft een opvolgende asielaanvraag ingediend. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat zijn eerder ongeloofwaardig geachte bekering alsnog geloofwaardig dient te worden geacht, omdat hij zijn geloof heeft verdiept.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van relevante nieuwe elementen of bevindingen omdat eiser evenals in de vorige procedure geen inzicht verschaft in zijn bekeringsproces.
3. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) wordt in gevallen waarin een gestelde bekering in een eerste procedure - bij een in rechte onaantastbaar besluit - niet geloofwaardig is geacht omdat de vreemdeling geen inzicht in de motieven voor en het proces van bekering heeft kunnen geven, van die vreemdeling verwacht ermee bekend te zijn dat hij in een opvolgende aanvraag die motieven voor en dat proces van bekering kan beschrijven. Dit geldt temeer wanneer de vreemdeling daarbij verklaart dat zijn bekeringsproces is voortgezet. Onder die omstandigheden dient hij inzichtelijk te maken waarom hij tot voortzetting van de bekering is gekomen en hoe dit proces is verlopen, en dient hij hiermee tot uiting te brengen dat deze keuze weloverwogen en welbewust is. Het overleggen van verklaringen en rapporten kan weliswaar dienen ter staving van de gestelde bekering, maar laat de verantwoordelijkheid van de vreemdeling onverlet zelf overtuigende verklaringen af te leggen over zijn bekering en het proces dat tot de bekering heeft geleid. Hierbij wijst de rechtbank op de uitspraak van de Afdeling van 10 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1307).
5. Eiser voert aan dat verweerder niet heeft onderkend dat uit zijn verklaringen blijkt dat hij zijn geloof heeft verdiept. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder terecht heeft overwogen dat deze verklaringen van eiser niet als relevante nieuwe bevindingen zijn aan te merken. Eiser heeft verklaard dat gebed nadrukkelijker aanwezig is in zijn leven en heeft geleid tot enkele positieve gebeurtenissen, waaronder de genezing van zijn vrouw. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat deze verklaringen niet alsnog inzicht geven in eisers beweegredenen om de islam te verlaten en zich te bekeren tot het christendom.
6. Verder heeft eiser aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat de door hem beschreven karakterveranderingen niet zijn aan te merken als relevante nieuwe bevindingen. Daarbij wijst eiser erop dat hij deze karakterveranderingen juist heeft toegeschreven aan zijn christelijke geloof. De rechtbank volgt eiser daarin niet. Eiser heeft kort weergegeven verklaard dat hij door zijn christelijke geloof zijn boosheid heeft leren beheersen. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiser daarmee nog immer geen inzicht heeft gegeven in de redenen waarom hij in de eerste plaats tot dat christelijke geloof is gekomen.
7. Daarnaast voert eiser aan dat verweerder niet kenbaar in de besluitvorming heeft betrokken dat hij als afvallige van de islam heeft te gelden. Daarbij wijst hij erop dat zijn afvalligheid in de vorige asielprocedure in rechte is komen vast te staan en dat het verlaten van het oude geloof de eerste stap is in de beoordeling van de geloofwaardigheid van een bekering. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder echter terecht in het bestreden besluit overwogen dat de enkele omstandigheid dat eiser afvallige is hem niet alsnog leidt tot een geloofwaardige bekering. Daarmee is immers nog niet gegeven dat eiser een weloverwogen en bewuste keuze heeft gemaakt om het christelijk geloof aan te nemen. Ten overvloede voegt de rechtbank daaraan toe dat afvalligheid niet hoeft te leiden tot het aannemen van een andere godsdienst en dat eiser onbestreden heeft gelaten dat hij niet met geringe indicaties aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Iran heeft te vrezen voor vervolging of ernstige schade.
8. Ten slotte voert eiser aan dat hij inmiddels in de negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten staat vanwege de lengte van zijn verblijf in het buitenland. Ter onderbouwing van deze stelling beroept eiser zich op het document ‘Veelgestelde vragen – Iran – Monitoring activiteiten in het buitenland’ van VluchtelingenWerk Nederland van februari 2018, in het bijzonder de bijlage daarbij van Amnesty International van 28 februari 2012. De rechtbank oordeelt dat deze stelling eiser niet kan baten, nu in deze stukken wordt ingegaan op de situatie van afgewezen asielzoekers van wie door de Iraanse autoriteiten wordt vermoed dat zij betrokken zijn bij oppositionele activiteiten. Eisers dossier biedt geen aanleiding om aan te nemen dat hij tot deze groep behoort.
9. De rechtbank komt tot de conclusie dat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen naar voren heeft gebracht die relevant zijn voor de beoordeling van zijn opvolgende asielaanvraag. Verweerder heeft de aanvraag dan ook niet-ontvankelijk kunnen verklaren met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier.
Deze uitspraak is gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.