ECLI:NL:RBDHA:2019:6828

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2019
Publicatiedatum
10 juli 2019
Zaaknummer
C/09/574355 / KG ZA 19-478
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid civiele rechter in geschil over rijbewijzenregister en verklaring van rijvaardigheid

In deze zaak heeft eiser, een vrachtwagenchauffeur, een kort geding aangespannen tegen de Dienst Wegverkeer (RDW) met betrekking tot de opname van een verklaring van rijvaardigheid C in het rijbewijzenregister. Eiser heeft in 2010 met goed gevolg het praktijkexamen voor rijbewijs Categorie C afgelegd, maar heeft zijn rijbewijs niet tijdig laten bijschrijven, waardoor de geldigheid van de verklaring is vervallen. Eiser stelt dat de RDW hem niet adequaat heeft geïnformeerd over de geldigheidsduur van de verklaring en dat hij daardoor onterecht verplicht is om opnieuw een rijexamen af te leggen. De RDW heeft als verweer aangevoerd dat de civiele rechter niet bevoegd is om in deze zaak te oordelen, aangezien het een bestuursrechtelijke kwestie betreft. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de civiele rechter inderdaad niet bevoegd is en dat eiser zijn vordering niet-ontvankelijk is verklaard. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van de RDW. De uitspraak benadrukt de scheiding tussen civiel en bestuursrecht en de noodzaak voor eiser om de bestuursrechtelijke weg te volgen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/574355 / KG ZA 19-478
Vonnis in kort geding van 10 juli 2019
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. L.P. Kabel te Eindhoven,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DIENST WEGVERKEER,
zetelend te Zoetermeer,
gedaagde,
in persoonverschenen (gevolmachtigde: mr. N.T.P. Eshuis).
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ' [eiser] ' en 'de RDW'.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties;
- de brieven van [eiser] van 11 en 25 juni 2019, met producties;
- de conclusie van antwoord;
- de brief van de RDW van 21 juni 2019;
- de op 26 juni 2019 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door [eiser] pleitaantekeningen zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.Toepasselijke regelgeving

2.1.
Voor zover hier van belang luidt de Wegenverkeerswet 1994:
"Artikel 4b
1. De Dienst Wegverkeer is belast met de volgende taken:
(…)
g1. het afgeven van een verklaring in verband met de aanvraag van een rijbewijs,
(…)
Artikel 116
1 Een rijbewijs wordt overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels afgegeven door de burgemeester van de gemeente waar de aanvrager op het tijdstip van de aanvraag als ingezetene met een adres was ingeschreven in de basisregistratie personen of, in de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen, door de Dienst Wegverkeer.
(…)
Artikel 126
1. Er is een rijbewijzenregister. De Dienst Wegverkeer is beheerder en verwerkingsverantwoordelijke van het rijbewijzenregister.
2. In het rijbewijzenregister worden gegevens, waaronder mede inbegrepen persoonsgegevens, bijzondere categorieën van persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard als bedoeld in paragraaf 3.1 onderscheidenlijk paragraaf 3.2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming, verwerkt voor de volgende doeleinden:
(…)
b. om overheidsorganen te voorzien van gegevens (…) uit het rijbewijzenregister, voor zoverzij aangeven deze gegevens nodig te hebben voor een goede uitoefening van hun publieketaak;
(…)
3. In het rijbewijzenregister worden gegevens (…) verwerkt omtrent:
a. de rijvaardigheid en de geschiktheid van de aanvrager;
(…)
Artikel 127
1. Aan overheidsorganen worden door de Dienst Wegverkeer uit het rijbewijzenregister gegevens (…) verstrekt voor zover zij aangeven deze gegevens nodig te hebben voor de uitoefening van hun publieke taak.
(…)"
2.2.
Het Reglement Rijbewijzen bepaalt onder meer:
"Artikel 21a
Aan de aanvrager van een rijbewijs, die blijkens de ten behoeve van hem in het rijbewijzenregister geregistreerde verklaring van rijvaardigheid het praktijkexamen voor de rijbewijscategorie C heeft afgelegd met een motorrijtuig voor het besturen waarvan een rijbewijs C is vereist, wordt een rijbewijs C en C1, alsmede een rijbewijs T afgegeven.
(…)
Artikel 27
Indien de aanvrager woonachtig is in Nederland, dient de aanvraag te zijn gericht tot en te worden ingediend bij de burgemeester van de gemeente waar hij als ingezetene met een adres is ingeschreven in de basisregistratie personen.
(…)
Artikel 34
1. Indien aan de aanvrager nog niet eerder een rijbewijs is afgegeven, dient ten behoeve van hem in het rijbewijzenregister te zijn geregistreerd:
a. een verklaring van rijvaardigheid voor iedere rijbewijscategorie waarop de aanvraag betrekking heeft, waarbij de datum van registratie niet langer dan drie jaar vóór de aanvraag mag liggen;
(…)
Artikel 36
1. Indien de aanvraag betrekking heeft op de afgifte van een rijbewijs dat geldig is voor meer categorieën dan het eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs, dient bij de aanvraag aan de volgende vereisten te worden voldaan:
a. behoudens de in artikel 33 genoemde bescheiden wordt tevens dat eerder afgegeven rijbewijs overgelegd;
b. in het rijbewijzenregister is ten behoeve van de aanvrager een verklaring van rijvaardigheid geregistreerd voor iedere rijbewijscategorie waarop de aanvraag betrekking heeft en waarvoor het eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs niet geldig is, waarbij de datum van registratie niet langer dan drie jaar vóór de aanvraag mag liggen;
(…)
Artikel 85
1. Indien de aanvrager naar het oordeel van de examinator bij het onderzoek naar de rijvaardigheid heeft voldaan aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen, registreert het CBRvoorzieningenrechter: Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen)
in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager een verklaring van rijvaardigheid voor de rijbewijscategorie waarvoor de aanvrager aan die eisen heeft voldaan.
(…)
Artikel 148
1. Het CBR voert in het rijbewijzenregister gegevens in, rectificeert en wist gegeven omtrent:
a. de verklaring van rijvaardigheid;
(…)"

3.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
3.1.
[eiser] heeft op 27 mei 2010 met goed gevolg het praktijkexamen voertuigrijbewijs Categorie C afgelegd. Vervolgens heeft hij zich - in juli 2010 - begeven tot de [de Gemeente] (hierna 'de Gemeente') teneinde die categorie te laten bijschrijven op zijn rijbewijs. Nadat die bijschrijving tot tweemaal toe was geweigerd wegens ondeugdelijke pasfoto's, heeft [eiser] de door hem beoogde bijschrijving laten zitten.
3.2.
Op 5 oktober 2017 heeft [eiser] zich gewend tot de Gemeente teneinde (de verlenging van)
"Code 95"te laten registreren op zijn rijbewijs. Dit betreft een verplicht(e) certificaat/nascholing voor het beroepsmatig mogen besturen van voertuigen waarvoor een rijbewijs Categorie C noodzakelijk is. De Gemeente deelde [eiser] toen mede dat die bijschrijving niet mogelijk is, omdat ten aanzien van [eiser] in het rijbewijzenregister geen (geldige) verklaring van rijvaardigheid voor Categorie C was opgenomen. De oorzaak hiervan was gelegen in het feit dat op dat moment de in de artikelen 34 lid 1 onder a en 36 lid 1 onder b van het Reglement Rijbewijzen vermelde termijn van drie jaar was verstreken, waardoor de geldigheid van de in mei 2010 ten behoeve van [eiser] geregistreerde verklaring van rijvaardigheid Categorie C was komen te vervallen.
3.3.
Op 17 april 2018 heeft [eiser] de RDW gesommeerd hem een termijn te verlenen waarbinnen hij alsnog een rijbewijs met betrekking tot Categorie C kan aanvragen.
3.4.
Daarop heeft de RDW op 15 mei 2018 als volgt gereageerd:
"Naar aanleiding van uw schrijven, betreffende de categorie C kan ik u als volgt informeren.
U geeft aan dat de RDW de rijbewijshouder moet informeren wanneer de verklaring van rijvaardigheid, opgevoerd door het CBR, zijn geldigheid verliest.
Echter zodra een examenkandidaat zijn een rijbewijscategorie wil behalen tekent de kandidaat voor de examenvoorwaarden van het CBR.
In de examenvoorwaarden staat vermeldt dat:
'4.1 Na het slagen voor een praktijkexamen wordt de uitslag elektronisch geregistreerd als Verklaring van rijvaardigheid in het rijbewijzenregister van de Dienst Wegverkeer. Deze verklaring blijft tot drie jaar na registratie geldig.'
Gelet op bovenstaande is de examenkandidaat op de hoogte gebracht over de geldigheidstermijn van de verklaring van rijvaardigheid. De kandidaat is vervolgens zelf verantwoordelijk voor het tijdig verzilveren van de betreffende categorie."
3.5.
Vervolgens heeft [eiser] - bij brief van 5 juni 2018 - aan de RDW verzocht een besluit te nemen waarbij de aanvraag voor een rijbewijs Categorie C wordt afgewezen, dan wel een uitzondering te maken en hem alsnog een termijn te verlenen om zijn rijbewijs Categorie C te laten bijschrijven.
3.6.
Hierop heeft de RDW op 17 juli 2018 het volgende bericht aan [eiser] :
"Naar aanleiding van uw schrijven kan ik u als volgt informeren.
U verzoekt de RDW een besluit te doen nemen in de vorm van de afgifte van een Nederlands rijbewijs, dan wel een afwijzing van een Nederlands rijbewijs.
Doordat meneer [eiser] ingeschreven staat bij een Nederlandse gemeente dient hij een Nederlands rijbewijs aan te vragen bij de betreffende gemeente (art. 27 Reglement Rijbewijzen).
Het is voor de RDW in deze niet toegestaan een Nederlands rijbewijs af te geven, dan wel een rijbewijsaanvraag af te wijzen.
Gelet op bovenstaande is het niet mogelijk op uw verzoek in te gaan."
3.7.
Daarop heeft [eiser] zich andermaal gewend tot de Gemeente met het verzoek tot afgifte van een rijbewijs Categorie C. De Gemeente heeft vervolgens aangegeven daaraan niet te kunnen voldoen omdat uit het rijbewijzenregister niet volgt dat [eiser] voor dat rijbewijs in aanmerking komt.
3.8.
Vervolgens heeft [eiser] op 3 augustus 2018 (nogmaals) aan de RDW verzocht om - met het oog op een door hem aanhangig te maken bestuursrechtelijke procedure - een formeel besluit te nemen waarbij zijn aanvraag voor een rijbewijs Categorie C wordt afgewezen.
3.9.
Nadat de Gemeente niet had gereageerd op dat verzoek, heeft [eiser] op 19 oktober 2018 een bestuursrechtelijke procedure aanhangig gemaakt tegen de RDW bij de rechtbank Oost-Brabant, waarbij hij beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de Gemeente. Bij uitspraak van 12 februari 2019 heeft de rechtbank Oost-Brabant het beroep van [eiser] niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt:
"Overwegingen
1. Eiser heeft bij brief van 5 juni 2018 verweerder verzocht een besluit te nemen met het oog op zijn aanvraag om een rijbewijs. In reactie op deze brief heeft verweerder bij brief van 17 juli 2018 laten weten dat zij niet bevoegd is een rijbewijs af te geven aan eiser, dan wel een aanvraag voor een rijbewijs af te wijzen.
2. De rechtbank oordeelt dat deze brief van 17 juli 2018 van verweerder een schriftelijke weigering betreft om een besluit te nemen in de zin van artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser had hier bezwaar tegen kunnen instellen bij verweerder. Dit heeft hij niet gedaan.
3. Eiser heeft op 3 augustus 2018 opnieuw een brief aan verweerder verzonden. In deze brief schrijft eiser onder meer het volgende:
"Tot op heden heeft de RDW geen formeel besluit genomen. Vriendelijk verzoek ik u nogmaals een besluit te nemen. Wanneer u niet binnen zes weken na dagtekening van deze brief een besluit neemt, is er sprake van een fictieve weigering ex artikel 6:2 Algemene Wet Bestuursrecht en bent u in gebreke. Op basis van de fictieve weigering van de RDW zal cliënt dan een beroepschrift bij de rechtbank indienen."
4. Eiser heeft bij brief van 19 oktober 2018 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
5. Beroep instellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb wanneer het bestuursorgaan de beslistermijn heeft overschreden, door de betrokkene in gebreke is gesteld en vervolgens twee weken zijn verstreken na ingebrekestelling van het bestuursorgaan.
6. De brief van 3 augustus 2018 betreft een (herhaald) verzoek om een besluit te nemen, zoals uit de hiervoor aangehaalde passage blijkt. De brief kan niet als een ingebrekestelling worden aangemerkt. Uit artikel 6:12 van de Awb volgt immers dat eiser verweerder pas zes weken nadat verweerder deze brief had ontvangen, in gebreke had kunnen stellen. Nu verweerder niet in gebreke is gesteld, kan eiser niet worden ontvangen in zijn beroep, tenzij van eiser redelijkerwijs niet gevergd zou kunnen worden nog langer te wachten op een besluit. Daarvan is in dit geval niet gebleken.
7. Het beroep is dan ook niet-ontvankelijk."

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert - zakelijk weergegeven - de RDW te veroordelen om in het rijbewijzenregister op te nemen dat hij over een verklaring van rijvaardigheid Categorie C beschikt en dat aan hem een rijbewijs met betrekking tot Categorie C en Code 95 kan worden verstrekt, met veroordeling van de RDW in de proceskosten.
4.2.
Naast de hiervoor vermelde feiten voert [eiser] daartoe - samengevat - het volgende aan.
[eiser] is van beroep vrachtwagenchauffeur en dient daarvoor te beschikken over een rijbewijs Categorie C. Hij was er niet mee bekend dat hij - op grond van het bepaalde in de artikelen 34 lid 1 onder a en 36 lid 1 onder b van het Reglement Rijbewijzen - het rijbewijs Categorie C binnen drie jaar na de registratie van de verklaring van rijvaardigheid had moeten laten bijschrijven op zijn rijbewijs. Dat is hem ook niet verteld toen hij - binnen die termijn - verschillende diploma's en certificaten, zoals Code 95, heeft laten registreren in het rijbewijzenregister. Gelet op de maatschappelijk positie van de RDW, rust op hem een zorgplicht die meebrengt dat burgers juist en volledig worden geïnformeerd over essentiële rechten en verplichtingen voortvloeiend uit het door hem beheerde rijbewijzenregister, zoals (het vervallen van) de geldigheid van verklaringen van rijvaardigheid. De RDW had [eiser] er dus op moeten wijzen dat de op hem betrekking hebbende verklaring van rijvaardigheid Categorie C slechts een beperkte geldigheidsduur van drie jaar heeft, waarbinnen het rijbewijs C moet worden aangevraagd. De RDW heeft daaraan niet voldaan. De RDW kan zich in dat verband niet verschuilen achter artikel 4.1 van de examenvoorwaarden. Voor zover die verplichting niet rustte op de RDW na de registratie van de verklaring van rijvaardigheid Categorie C, lag het op de weg van de RDW om [eiser] vóór het aflopen van de geldigheidsduur van de verklaring te wijzen op de consequentie van het laten verlopen van de termijn van drie jaar. Ook dat heeft de RDW nagelaten. Een en ander betekent dat de RDW onrechtmatig handelt jegens [eiser] door vast te blijven houden aan het vervallen van de verklaring van rijvaardigheid Categorie C, waardoor [eiser] verplicht is opnieuw een rijexamen af te leggen, terwijl vaststaat dat hij aan de rijvaardigheidseisen voldoet. Gelet op het verloop en de uitkomst van de bestuursrechtelijke procedure bij de rechtbank Oost-Brabant, staat [eiser] geen andere weg open dan de kwestie voor te leggen aan de voorzieningenrechter in kort geding, als 'restrechter'.
4.3.
De RDW voert verweer, dat - voor zover nodig - hierna zal worden besproken.

5.De beoordeling van het geschil

5.1.
De RDW heeft als preliminair verweer gevoerd dat de civiele rechter niet bevoegd is te beslissen in het onderhavige geschil. De voorzieningenrechter overweegt daarover het volgende.
5.2.
Door middel van zijn vordering wenst [eiser] te bewerkstelligen dat aan hem - op basis van het door hem op 27 mei 2010 met goed gevolg afgelegde rijexamen - een rijbewijs Categorie C (ook wel
groot rijbewijsgenoemd) wordt afgegeven.
5.3.
Uit de onder 2 vermelde regelgeving volgt dat bij de verstrekking van rijbewijzen drie bestuursorganen in de zin van artikel 1:1 lid 1 van de Awb betrokken (kunnen) zijn, te weten een gemeente, de RDW en het CBR, alsmede - in het verlengde daarvan - dat de afgifte van een rijbewijs een 'besluit' in de zin van de Awb is.
5.4.
Daarmee staat voor [eiser] een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang ter beschikking teneinde (te trachten) het door hem beoogde doel te bereiken: de bestuursrechtelijke procedure. Dit volgt ook uit de onder 3.9 vermelde uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 12 februari 2019. Anders dan [eiser] lijkt te willen betogen volgt daaruit niet dat de bestuursrechter zich onbevoegd acht te beslissen in het hier aan de orde zijnde geschil. Integendeel, de bestuursrechter overweegt immers enerzijds dat [eiser] na een schriftelijke weigering van de RDW om een besluit te nemen bezwaar kan instellen, wat [eiser] heeft nagelaten na de onder 3.6 vermelde brief van de Gemeente van 17 juli 2018 en anderzijds dat [eiser] beroep kan instellen tegen een niet tijdig genomen besluit door de Gemeente, doch niet eerder dan nadat deze in gebreke is gesteld, wat [eiser] heeft nagelaten nadat de Gemeente niet (tijdig) reageerde op het onder 3.8 vermelde verzoek van [eiser] van 3 augustus 2018.
5.5.
In die situatie is voor de burgerlijke rechter - in dit (spoedeisende) geval de voorzieningenrechter in kort geding - geen rol weggelegd in het onderhavige geschil. Daaraan doet niet af dat [eiser] zijn vordering grondt op onrechtmatig handelen van de RDW wegens het niet-voldoen aan de op hem rustende zorgplicht. Het kan niet zo zijn dat daarmee de bestuursrechter, die bij uitstek is aangewezen voor de beoordeling van een geschil zoals hier aan de orde, wordt gepasseerd. Te minder nu moet worden aangenomen dat de door [eiser] gestelde zorgplicht van de RDW (ook) in de bestuursrechtelijke procedure aan de orde kan worden gesteld.
5.6.
Het voorgaande betekent dat [eiser] niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vordering. Het ligt op zijn weg om - desgewenst - bij de RDW een nieuw besluit uit te lokken en - afhankelijk van de reactie daarop, dan wel het uitblijven daarvan - te handelen op de onder 5.4 vermelde (bestuursrechtelijke) wijze. Voor de goede orde merkt de voorzieningenrechter daarbij op dat hij daarmee niet wil zeggen dat [eiser] voor het bereiken van het door hem beoogde doel aan het goede adres is bij de RDW, die dit gemotiveerd betwist. Mogelijk dat [eiser] bij de Gemeente of het CBR moet zijn, maar ook dan dient de bestuursrechtelijke weg te worden bewandeld. Voor het inschakelen van de civiele rechter - als 'restrechter' - is hoe dan ook geen plaats.
5.7.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
6.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering;
6.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de RDW begroot op € 639,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Keltjens en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2019.
jvl