3.9.Nadat de Gemeente niet had gereageerd op dat verzoek, heeft [eiser] op 19 oktober 2018 een bestuursrechtelijke procedure aanhangig gemaakt tegen de RDW bij de rechtbank Oost-Brabant, waarbij hij beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de Gemeente. Bij uitspraak van 12 februari 2019 heeft de rechtbank Oost-Brabant het beroep van [eiser] niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt:
1. Eiser heeft bij brief van 5 juni 2018 verweerder verzocht een besluit te nemen met het oog op zijn aanvraag om een rijbewijs. In reactie op deze brief heeft verweerder bij brief van 17 juli 2018 laten weten dat zij niet bevoegd is een rijbewijs af te geven aan eiser, dan wel een aanvraag voor een rijbewijs af te wijzen.
2. De rechtbank oordeelt dat deze brief van 17 juli 2018 van verweerder een schriftelijke weigering betreft om een besluit te nemen in de zin van artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser had hier bezwaar tegen kunnen instellen bij verweerder. Dit heeft hij niet gedaan.
3. Eiser heeft op 3 augustus 2018 opnieuw een brief aan verweerder verzonden. In deze brief schrijft eiser onder meer het volgende:
"Tot op heden heeft de RDW geen formeel besluit genomen. Vriendelijk verzoek ik u nogmaals een besluit te nemen. Wanneer u niet binnen zes weken na dagtekening van deze brief een besluit neemt, is er sprake van een fictieve weigering ex artikel 6:2 Algemene Wet Bestuursrecht en bent u in gebreke. Op basis van de fictieve weigering van de RDW zal cliënt dan een beroepschrift bij de rechtbank indienen."
4. Eiser heeft bij brief van 19 oktober 2018 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
5. Beroep instellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb wanneer het bestuursorgaan de beslistermijn heeft overschreden, door de betrokkene in gebreke is gesteld en vervolgens twee weken zijn verstreken na ingebrekestelling van het bestuursorgaan.
6. De brief van 3 augustus 2018 betreft een (herhaald) verzoek om een besluit te nemen, zoals uit de hiervoor aangehaalde passage blijkt. De brief kan niet als een ingebrekestelling worden aangemerkt. Uit artikel 6:12 van de Awb volgt immers dat eiser verweerder pas zes weken nadat verweerder deze brief had ontvangen, in gebreke had kunnen stellen. Nu verweerder niet in gebreke is gesteld, kan eiser niet worden ontvangen in zijn beroep, tenzij van eiser redelijkerwijs niet gevergd zou kunnen worden nog langer te wachten op een besluit. Daarvan is in dit geval niet gebleken.
7. Het beroep is dan ook niet-ontvankelijk."