2.5.Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
3. Eiser voert aan - samengevat en voor zover hier van belang - dat verweerder onvoldoende gewicht heeft toegekend aan eisers gezinsleven met zijn vier kinderen, zijn partner, zijn ouders en zijn broers en zusters, dat verweerder er ten onrechte van is uitgegaan dat hij niet met zijn kinderen in gezinsverband heeft geleefd, dat er na zijn echtscheiding een zorgregeling voor de kinderen heeft gefunctioneerd, dat hij heeft bijgedragen in de kosten van de kinderen, dat er objectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven in Marokko uit te oefenen, dat moderne communicatiemiddelen het gezinsleven niet kunnen vervangen, dat hij sinds zijn zevende in Nederland woont en zijn sociale leven zich hier volledig afspeelt, dat hij geen banden heeft met Marokko, dat hij geen actuele bedreiging is voor de openbare orde en dat hij constant werkt aan zijn resocialisatie.
4. Verweerder heeft in zijn verweerschrift een reactie op de gronden van beroep gegeven.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Allereerst stelt de rechtbank vast dat het toetsingskader dat ten aanzien van dit beroep geldt, blijkens de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de ABRvS) van 5 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3998, is gewijzigd. Uit deze uitspraak volgt dat eiser niet alleen belang heeft bij de beoordeling van zijn gronden voor zover gericht tegen het inreisverbod, maar ook voor zover die zien op de intrekking van zijn verblijfsvergunning. 7. Ingevolge artikel 3.98, eerste lid, van het Vb 2000 kan de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd op grond van artikel 22, tweede lid, onder c, van de Vreemdelingenwet (hierna: de Vw 2000) onder meer worden ingetrokken, indien de vreemdeling bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd, en de totale duur van de straffen of maatregelen ten minste gelijk is aan de norm, bedoeld in artikel 3.86, tweede, derde dan wel vijfde lid.
In artikel 3.86 van het Vb 2000 is de zogenoemde glijdende schaal opgenomen en uit het vijfde lid van dit artikel volgt - voor zover hier van belang - dat de verblijfsvergunning bij een verblijfsduur van meer dan vijftien jaar kan worden ingetrokken bij een opgelegde vrijheidsstraf van ten minste veertien maanden.
Ingevolge artikel 3.86, tiende lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000 wordt in afwijking van de voorgaande leden de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd niet ingetrokken bij een verblijfsduur van tien jaren, tenzij er sprake is van een misdrijf als bedoeld in artikel 22b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Met een misdrijf als bedoeld in artikel 22b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt bedoeld een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad.
Ingevolge artikel 3.86, zeventiende lid, van het Vb 2000 wordt de verblijfsvergunning niet ingetrokken indien uitzetting van de vreemdeling in strijd zou zijn met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Ingevolge artikel 62 van de Vw 2000 kan de minister bepalen dat de vreemdeling Nederland onmiddellijk dient te verlaten indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid.
Ingevolge artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, vaardigt de minister een inreisverbod uit tegen de vreemdeling, die geen gemeenschapsonderdaan is en die Nederland onmiddellijk moet verlaten ingevolge artikel 62, tweede lid.
Ingevolge artikel 6.5a, vijfde lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000 bedraagt, in afwijking van het eerste tot en met vierde lid, de duur van het inreisverbod ten hoogste tien jaren, indien het betreft een vreemdeling die een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde of de openbare veiligheid. Deze ernstige bedreiging kan blijken uit onder meer een veroordeling tot een vrijheidsstraf wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van meer dan zes jaren is bedreigd.