ECLI:NL:RBDHA:2019:6613

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2019
Publicatiedatum
2 juli 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5143
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering erkenning ongeval als beroepsincident en schadevergoeding op basis van artikel 54b Barp

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een politieambtenaar (eiser) en de korpschef van politie (verweerder) over de erkenning van een ongeval als beroepsincident en de daaruit voortvloeiende schadevergoeding. Eiser had op 1 juni 2017 een ongeval gehad tijdens zijn werkzaamheden, waarbij hij letsel aan zijn rechterduim opliep. Hij verzocht de korpschef om het ongeval te erkennen als beroepsincident, maar dit verzoek werd afgewezen. De korpschef stelde dat eiser zich in een normale werksituatie bevond en dat er geen sprake was van een bijzonder gevaarlijke situatie, ondanks de agressieve houding van de verdachte.

Eiser ging in beroep tegen deze afwijzing. Tijdens de zitting op 10 april 2019 werd duidelijk dat eiser had geprobeerd een verdachte onder controle te krijgen, maar dat hij daarbij letsel opliep. De rechtbank overwoog dat de beoordeling van de situatie door de korpschef op basis van de feiten en omstandigheden terecht was. De rechtbank benadrukte dat de vergoeding van schade op basis van artikel 54b van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) niet gelijkgesteld kan worden aan werkgeversaansprakelijkheid, maar een bestuursrechtelijke aanspraak betreft.

De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een bijzonder gevaarlijke situatie die de erkenning als beroepsincident rechtvaardigde. Eiser had niet aangetoond dat de omstandigheden van het ongeval wezenlijk afweken van de normale risico's die inherent zijn aan zijn functie. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/5143

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 2019 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. S.G. van der Heide),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Revet).

Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om het hem op 1 juni 2017 overkomen ongeval te erkennen als beroepsincident afgewezen.
Bij besluit van 26 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2019.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiser is werkzaam in de functie van Senior GGP (wijkagent) bij het Team [team]
.
Hij heeft op 1 juni 2017 in de middag met een collega gevolg gegeven aan een noodoproep om versterking, gedaan door een collega via de portofoon. Ter plaatse bleek dat twee collega’s een verdachte, die op de grond op zijn rug lag, onder controle probeerden te houden en transportboeien probeerden te plaatsen. Eiser heeft zijn collega’s geholpen om de verdachte, die tegenstand bood, op zijn buik te draaien met het fixeren van de linkerarm van de verdachte op diens rug. Een collega heeft vervolgens een transportboei geplaatst om de rechter pols van de verdachte. Bij het onder controle krijgen van de linkerarm van de verdachte voelde eiser een stroomstoot ter hoogte van zijn rechter duim. Dit was zodanig dat eiser meende dat de verdachte een stroomstootwapen bij zich droeg. Eiser heeft vervolgens de rechter arm van de verdachte op diens rug gedraaid en transportboeien geplaatst. De stroomstoot die eiser voelde bleek het gevolg te zijn van het afscheuren van een pees in zijn rechter duim. Eiser is op 15 juni 2017 geopereerd aan zijn hand en heeft, na maanden van revalidatie en aanhoudende klachten, op 20 maart 2018 een tweede operatie ondergaan.
1.2.
Bij besluit van 19 juni 2017 is het ongeval van 1 juni 2017 aangemerkt als
dienstongeval.
1.3.
Eiser heeft op 3 april 2018 verzocht om het hem overkomen dienstongeval te erkennen
als een beroepsincident. Bij het primaire besluit is dit verzoek afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat eiser is geconfronteerd met een situatie waarin de verdachte zich hevig verzette en geweld gebruikte door te slaan en te trappen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat, hoewel het dienstongeval voor eiser zeer vervelende gevolgen heeft gehad, eiser ten tijde van dit dienstongeval bezig was met zijn normale werkzaamheden. Er was wel sprake was van een gevaarlijke situatie, maar niet van een bijzonder gevaarlijke, risicovolle situatie. Daarbij neemt verweerder in aanmerking dat eiser samen met drie andere collega’s was en de verdachte niet over een wapen beschikte. Verweerder heeft in dit kader verwezen naar artikel 1, eerste lid, aanhef en onder pp, en artikel 54b, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp).
3. Eiser kan zich niet vinden in het bestreden besluit.
4.1.
Op grond van artikel 54b, eerste lid, van het Barp heeft de ambtenaar aanspraak op volledige vergoeding van de schade die hij ten gevolge van een beroepsincident lijdt, voor zover hierin op grond van de rechtspositie en andere uitkeringen niet reeds is voorzien.
4.2.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder z, van het Barp wordt verstaan onder dienstongeval: een ongeval, welke in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en dat niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten.
4.3.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder pp, van het Barp wordt verstaan onder
beroepsincident: een dienstongeval of beroepsziekte voortvloeiend uit een gevaarzettende situatie die rechtstreeks verband houdt met de taakuitoefening van de ambtenaar en waaraan hij zich vanwege zijn specifieke functie niet kan onttrekken.
5. De rechtbank stelt voorop dat de vergoeding van schade op grond van artikel 54b, eerste lid, van het Barp niet is aan te merken als een vergoeding van schade die voortvloeit uit de werkgeversaansprakelijkheid van de korpschef. Deze aanspraak is een bestuursrechtelijke rechtspositionele aanspraak. Voor de toekenning hiervan moet een aanvraag worden ingediend en daarop moet, in overeenstemming met de in het bestuursrecht geldende hoofdregel worden beslist met toepassing van het recht zoals dat geldt op het moment van beslissen op de aanvraag. Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van
21 februari 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:607).
6.1.1.
Eiser heeft zich, onder verwijzing naar de voorbeelden genoemd in de Nota van Toelichting (NvT) bij het Besluit van 2 december 2016, Stb. 2016, 489 (waarbij de artikelen 1, eerste lid, onder pp, van het Barp en artikel 54b van het Barp zijn ingevoegd met als datum inwerkingtreding 1 januari 2017), op het standpunt gesteld dat ook hier sprake is van een bijzonder gevaarlijke situatie.
Eiser heeft ter zitting heeft nader toegelicht dat sprake was van een situatie waarin twee vrouwelijke politieagenten een verdachte niet onder controle hadden. Het vond plaats bij een bushalte nabij een school. Er stonden ongeveer vijftig leerlingen van de school omheen, die de verdachte aanmoedigden. De verdachte heeft geslagen en geschopt. Eiser is bij aankomst op de verdachte gedoken, hij heeft de verdachte kunnen afboeien en de verdachte was daarna snel onder controle. De verdachte droeg geen wapen bij zich. De collega met wie eiser per auto ter plaatse kwam reed nog een rondje met de auto en op het moment dat andere collega’s ter plaatse kwamen was de verdachte al onder controle.
6.1.2.
In genoemde NvT is geschetst wat onder beroepsincident moet worden verstaan: een dienstongeval of beroepsziekte, voortkomend uit een gevaarzettende situatie die rechtstreeks verband houdt met de taakuitoefening van de ambtenaar waarbij de ambtenaar handelend moet optreden, terwijl anderen zich zouden mogen terugtrekken. De ambtenaar krijgt daarom vooraf de garantie dat het bevoegd gezag de schade dekt, voor zover die schade het gevolg is van een beroepsincident. Bij gevaarzettende situaties kan bijvoorbeeld worden gedacht aan inzet van de ambtenaar (eventueel als lid van de mobiele eenheid) bij ernstige verstoring van de openbare orde, de motorrijder die bij het begeleiden van een konvooi het overige verkeer moet stilzetten en daarbij wordt aangereden, de arrestantenverzorger die een weerspannige arrestant onder controle moet brengen, of de ambtenaar die vanwege een dringende taak met hoge snelheid aan het verkeer deelneemt. Bij gewone verkeersdeelname, als onderdeel van de (uitoefening van) reguliere werkzaamheden, is geen sprake van een gevaarzettende situatie als bedoeld in dit artikel. Dit is in beginsel evenmin het geval als sprake is van een oefensituatie waarbij - anders dan in de echte werksituatie het geval is - waarborgen zijn gecreëerd om fysiek letsel (zoveel mogelijk) te voorkomen. Een dergelijke situatie kan op verzoek worden beëindigd en er is toezicht van een instructeur. Dat ongevallen in genoemde situaties eventueel als dienstongeval kunnen worden gekwalificeerd, maakt dit niet anders.
6.1.3.
De rechtbank overweegt dat artikel 54b van het Barp, hoewel imperatief geformuleerd, verweerder beoordelingsruimte biedt om aan de hand van individuele omstandigheden te beoordelen of al dan niet sprake is van een gevaarzettende situatie. Er is niet dwingend voorgeschreven in welke gevallen een volledige vergoeding van schade dient te worden toegekend. Het in de NvT genoemde voorbeeld van de arrestantenverzorger maakt, naar het oordeel van de rechtbank, niet dat bij een dienstongeval in een situatie met een weerspannige verdachte zonder meer sprake is van een beroepsincident. Ook het aanhouden van een weerspannige verdachte is inherent aan de aan een politieambtenaar opgedragen werkzaamheden en moet soms onder bijzondere omstandigheden worden verricht. Wil sprake zijn van een beroepsincident dan moet uit de feiten en omstandigheden blijken dat het gaat om een bijzonder gevaarlijke situatie en niet om een situatie die inherent is aan de vervulling van de functie van de medewerker.
6.1.4.
Verweerder heeft ter zitting uiteengezet dat, sinds artikel 54b van het Barp van kracht is, 23 verzoeken zijn afgewezen en 26 verzoeken zijn ingewilligd. Toekenningen hebben plaatsgevonden aan de hand van de volgende omstandigheden, die op voorhand als bijzonder gevaarlijk worden beschouwd:
  • Een medewerker staat er alleen voor en heeft te maken met een zeer agressief persoon, onder invloed van drugs, drank of met een psychose.
  • Een situatie met een bewapende verdachte, die naar verwachting het wapen zal gaan gebruiken.
  • Deelnemen aan het verkeer wordt als gevaarlijk beschouwd. Een medewerker rijdt door de bebouwde kom. De politie mag naar een incident met een ontheffing op grond van de Wegenverkeerswet. Door rood rijden wordt dan als bijzonder gevaarlijk beschouwd.
  • De politiemedewerker verkeert in numerieke minderheid.
  • Er wordt zwaar vuurwerk naar de medewerker gegooid.
  • Er wordt ingereden op een medewerker met een zwaar rij-/voertuig.
  • De medewerker moet een brandend gebouw in.
  • Er is een agressieve grote hond, bijvoorbeeld een pitbull, bij betrokken. Een hond wordt als een wapen beschouwd.
Voorts speelt een rol:
  • Een situatie in een kleine of weinig manoeuvreerruimte kan bijzonder gevaarlijk zijn.
  • Wat is het oogmerk van de verdachte? Is er sprake van duw-/trekwerk om zich te onttrekken aan aanhouding of is er sprake van het willens en wetens letsel willen toebrengen aan de medewerker?
  • Is de persoon al dan niet geboeid?
Dit is geen limitatieve opsomming. Het gaat, volgens verweerder, niet om gevallen van pure pech, waarbij de medewerker bijvoorbeeld in prikkeldraad valt.
Verweerder heeft in het geval van eiser uiteengezet dat voor hem pleit dat de verdachte blijkbaar heel agressief was. Daartegenover staat dat de politie in numerieke meerderheid was en dat de verdachte al op de grond lag toen eiser erbij betrokken raakte. Verder is meegewogen dat de arrestant geen wapen bij zich droeg.
De rechtbank overweegt dat verweerder de omstandigheden die worden meegewogen bij de beoordeling of een situatie al dan niet gevaarzettend is en de wijze waarop dit in het geval van eiser is gedaan, op inzichtelijke wijze heeft uiteengezet. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op grond van de omstandigheden van dit geval op goede gronden tot het standpunt is gekomen dat geen sprake was van een bijzonder gevaarlijke situatie. Voor zover eiser thans de omstanders (scholieren) heeft genoemd, overweegt de rechtbank dat niet aannemelijk is gemaakt dat van de scholieren een dreiging uitging die maakt dat gesproken kan worden van een gevaarzettende situatie. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder het verzoek van eiser niet heeft kunnen afwijzen.
7. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van
A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.