2.4.Van de zitting van 18 juni 2019 is een proces-verbaal opgemaakt. In dit proces-verbaal staat onder meer het volgende:
“De voorzitter deelt, namens de rechtbank, mee dat:
- op 2 juli 2019 om 13.15 de uitspraak op het preliminair verweer zal plaatsvinden;
- het onderzoek ter terechtzitting voor het overige wordt geschorst voor onbepaalde tijd;
- de officieren van justitie en de raadsman hun verhinderdata tot en met december 2019 uiterlijk 21 juni 2019 om 12.00 uur per email naar de Verkeerstoren moeten sturen;
- de raadsman zijn onderzoekswensen uiterlijk 10 dagen voor de nader te bepalen zitting aan de officieren van justitie en de rechtbank kenbaar moet maken, waarna de officieren van justitie daar vóór die nader te bepalen zitting op moeten reageren;
- de stukken wederom in handen van de officieren van justitie worden gesteld;
- de rechtbank de oproeping beveelt van de verdachte voor die nader te bepalen zitting, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman;
- vandaag om 16.30 uur de beslissing over de voorlopige hechtenis wordt uitgesproken; de zitting wordt daarvoor onderbroken.
Na de onderbreking zijn de raadsman en de officier van justitie mr. [officier van justitie] niet aanwezig.
De voorzitter deelt, namens de rechtbank, mee dat de situatie ten opzichte van de vorige zitting ongewijzigd is en dat de ernstige bezwaren voor de tenlastegelegde feiten dan ook nog onverkort aanwezig zijn. De rechtbank is van oordeel dat ook de gronden nog aan de orde zijn. Artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering is naar het oordeel van de rechtbank niet aan de orde. Het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis wijst de rechtbank dan ook af. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om de voorlopige hechtenis te schorsen.
Dit proces-verbaal is door de voorzitter en de griffier vastgesteld en ondertekend.”