ECLI:NL:RBDHA:2019:6609

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2019
Publicatiedatum
2 juli 2019
Zaaknummer
C/09/576142 / KG ZA 19/601
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot invrijheidstelling en verbetering proces-verbaal in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 2 juli 2019 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiser, gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Lelystad, vorderde tot invrijheidstelling en verbetering van een proces-verbaal van een strafzitting. Eiser was op 26 april 2018 aangehouden op verdenking van een strafbaar feit en zat sindsdien in voorarrest. Tijdens een proformazitting op 7 mei 2019 was het onderzoek geschorst tot 18 juni 2019, maar op die datum werd het onderzoek niet hervat. Eiser stelde dat hij zonder titel in voorlopige hechtenis zat, omdat de voorzitter van de zitting op 18 juni 2019 het onderzoek niet correct had hervat en het proces-verbaal onjuist was. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser niet-ontvankelijk was in zijn vordering tot invrijheidstelling, omdat er een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang openstond. Eiser kon op korte termijn de raadkamer verzoeken om opheffing van de voorlopige hechtenis, hetgeen ook al was gebeurd. De vordering tot verbetering van het proces-verbaal werd eveneens afgewezen, omdat eiser geen belang had bij aanpassing van het proces-verbaal voor de behandeling van zijn verzoek. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten van het geding.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/576142 / KG ZA 19/601
Vonnis in kort geding van 2 juli 2019
in de zaak van
[eiser],
gedetineerd in de P.I. te Lelystad,
eiser,
advocaat mr. Y. Moszkowicz te Utrecht,
tegen:
1. DE STAAT DER NEDERLANDENmeer in het bijzonder het Ministerie van Justitie en Veiligheid te Den Haag,
2. HET GERECHTSBESTUUR VAN DE RECHTBANK OVERIJSSELte Zwolle,
3. MR. [voorzitter]q.q. senior rechter te Zwolle,
4. MR. [griffier]q.q. griffier te Zwolle,
gedaagden,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.
Eiser wordt hierna aangeduid als ‘[eiser]’. Gedaagden worden hierna gezamenlijk aangeduid als ‘de Staat c.s.’ en afzonderlijk als ‘de Staat’, ‘het gerechtsbestuur’, ‘de voorzitter’ en ‘de griffier’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de conceptdagvaarding met producties 1 tot en met 8;
- de door de Staat cs overgelegde producties 1 tot en met 4;
- de op 1 juli 2019 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd. Ter zitting heeft mr. Moszkowicz verklaard dat de betekende dagvaarding gelijk is aan de conceptdagvaarding.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] is op 26 april 2018 aangehouden op verdenking van een strafbaar feit en hij zit sindsdien in voorarrest. Tegen [eiser] loopt de zaak met parketnummer 08-960238-15 (hierna: de strafzaak). Op een zeker moment is de voorlopige hechtenis aangevangen en deze voorlopige hechtenis is vervolgens telkens verlengd. [eiser] is thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Lelystad.
2.2.
In de strafzaak heeft op 7 mei 2019 een proformazitting plaatsgevonden. Tijdens deze zitting is het onderzoek in de strafzaak voor bepaalde tijd geschorst tot 18 juni 2019 en is de voorlopige hechtenis verlengd tot 18 juni 2019.
2.3.
Op 18 juni 2019 heeft in de strafzaak wederom een proformazitting plaatsgevonden, waarbij de zaak is behandeld door een meervoudige kamer. De behandelend kamer bestond onder meer uit mr. [voorzitter] als voorzitter en mr. [griffier] als griffier.
2.4.
Van de zitting van 18 juni 2019 is een proces-verbaal opgemaakt. In dit proces-verbaal staat onder meer het volgende:
“De voorzitter deelt, namens de rechtbank, mee dat:
- op 2 juli 2019 om 13.15 de uitspraak op het preliminair verweer zal plaatsvinden;
- het onderzoek ter terechtzitting voor het overige wordt geschorst voor onbepaalde tijd;
- de officieren van justitie en de raadsman hun verhinderdata tot en met december 2019 uiterlijk 21 juni 2019 om 12.00 uur per email naar de Verkeerstoren moeten sturen;
- de raadsman zijn onderzoekswensen uiterlijk 10 dagen voor de nader te bepalen zitting aan de officieren van justitie en de rechtbank kenbaar moet maken, waarna de officieren van justitie daar vóór die nader te bepalen zitting op moeten reageren;
- de stukken wederom in handen van de officieren van justitie worden gesteld;
- de rechtbank de oproeping beveelt van de verdachte voor die nader te bepalen zitting, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman;
- vandaag om 16.30 uur de beslissing over de voorlopige hechtenis wordt uitgesproken; de zitting wordt daarvoor onderbroken.
Na de onderbreking zijn de raadsman en de officier van justitie mr. [officier van justitie] niet aanwezig.
De voorzitter deelt, namens de rechtbank, mee dat de situatie ten opzichte van de vorige zitting ongewijzigd is en dat de ernstige bezwaren voor de tenlastegelegde feiten dan ook nog onverkort aanwezig zijn. De rechtbank is van oordeel dat ook de gronden nog aan de orde zijn. Artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering is naar het oordeel van de rechtbank niet aan de orde. Het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis wijst de rechtbank dan ook af. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om de voorlopige hechtenis te schorsen.
Dit proces-verbaal is door de voorzitter en de griffier vastgesteld en ondertekend.”
2.5.
[eiser] heeft vervolgens de voorzitter en het gerechtsbestuur verzocht het proces-verbaal aan te passen. Hieraan is geen gehoor gegeven.
2.6.
Op 21 juni 2019 heeft [eiser] bij de raadkamer een verzoek tot opheffing c.q. schorsing van de voorlopige hechtenis (hierna: het verzoek) ingediend. Op het moment dat bekend werd dat dit verzoek door de zittingscombinatie van de zitting van 18 juni 2019 in hoedanigheid van raadkamer zou worden behandeld, heeft [eiser] deze zittingscombinatie gewraakt.
2.7.
De behandeling van het verzoek is thans bepaald op 3 juli 2019, waarbij de raadkamer zal bestaan uit een andere combinatie dan de gewraakte zittingscombinatie.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - zakelijk weergegeven - bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
de Staat cs hoofdelijk, dan wel één of meer gedaagden afzonderlijk te veroordelen tot het opmaken van een juist (herstel)proces-verbaal van de zitting van 18 juni 2019, althans tot het opmaken van een proces-verbaal waaruit de passage
“- het onderzoek ter terechtzitting voor het overige wordt geschorst voor onbepaalde tijd;”is verwijderd en geen passage van gelijke aard of strekking is toegevoegd, dan wel te bepalen dat dit vonnis in plaats van zodanige verwijdering treedt, op straffe van een dwangsom van € 100.000,-- per dag of dagdeel dat de daartoe veroordeelde gedaagde(n) nal(a)at(en) hieraan te voldoen;
de Staat te veroordelen [eiser] in vrijheid te stellen, op straffe van een dwangsom van € 100.000,-- per dag of dagdeel dat de Staat nalaat hieraan te voldoen;
de Staat cs hoofdelijk, dan wel één of meer gedaagden afzonderlijk te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert [eiser] - samengevat - het volgende aan.
Tijdens de zitting van 7 mei 2019 is het onderzoek geschorst tot 18 juni 2019 en is de voorlopige hechtenis verlengd tot diezelfde datum. Op 18 juni 2019 is het onderzoek evenwel niet hervat. Gezien de gewijzigde samenstelling van de behandeld kamer had de zaak tijdens de zitting van 18 juni 2019 op grond van artikel 322 Wetboek van Strafvordering (Sv) opnieuw voorgedragen moeten worden door de officier van justitie, hetgeen niet is gebeurd. Noch heeft de voorzitter het onderzoek hervat in de zin van de artikelen 319 tot en met 322 Sv. Voorts heeft de voorzitter het onderzoek tijdens die zitting niet opnieuw geschorst voor be- of onbepaalde tijd op grond van artikel 282 Sv. Dit betekent dat het bevel gevangenhouding op 18 juni 2019 is geëxpireerd en [eiser] thans zonder titel in voorlopige hechtenis zit. Het proces-verbaal dat van de zitting van 18 juni 2019 is opgemaakt, is niet correct. In het proces-verbaal staat namelijk vermeld dat het onderzoek ter terechtzitting voor het overige door de voorzitter is geschorst voor onbepaalde tijd, terwijl dit niet heeft plaatsgevonden, aldus [eiser].
3.3.
De Staat cs voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

Vordering jegens de Staat onder 2 (invrijheidstelling [eiser])
4.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] niet in zijn vordering onder 2 jegens de Staat kan worden ontvangen. Er staat namelijk een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang open waarin [eiser] op korte termijn - een vergelijkbaar resultaat kan bereiken als hij met de in deze kort geding-procedure gevraagde voorziening beoogt. [eiser] kan immers op grond van artikel 69 Sv de raadkamer om opheffing van de voorlopige hechtenis verzoeken, hetgeen hij ook heeft gedaan. Het verzoek zal op 3 juli 2019, te weten een dag na het uitspreken van dit vonnis, worden behandeld.
4.2.
Bij de behandeling van het verzoek kunnen alle grieven die [eiser] in de onderhavige zaak met betrekking tot de zitting van 18 juni 2019 en het van die zitting opgemaakte proces-verbaal naar voren heeft gebracht aan de raadkamer worden voorgelegd en de raadkamer kan hieraan de gevolgen verbinden die zij geraden acht.
4.3.
Voorts is nog van belang dat artikel 69 Sv zo ruim moet worden uitgelegd dat de daarin vervatte regeling tevens van toepassing is in geval een verdachte invrijheidstelling verlangt op de grond dat aan de voorlopige hechtenis van rechtswege een einde is gekomen (HR 15 juni 1990, NJ 1990, 678).
4.4.
[eiser] zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering.
Vordering jegens de Staat cs onder 1 (onder andere het opmaken van een juist (herstel)proces-verbaal)
4.5.
Jegens het gerechtsbestuur, de voorzitter en de griffier
Het meest vergaande verweer houdt (samengevat) in dat [eiser] niet kan worden ontvangen in zijn vordering jegens het gerechtsbestuur, de voorzitter en de griffier. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter slaagt dit verweer.
4.6.
In het privaatrecht geldt als uitgangspunt dat alleen natuurlijke personen en rechtspersonen rechtssubject kunnen zijn. Voor natuurlijke personen volgt dit uit artikel 1:1 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW), voor rechtspersonen volgt dit uit artikel 2:5 BW waarin is bepaald dat een rechtspersoon wat het vermogensrecht betreft gelijk staat met een natuurlijke persoon. Dit brengt voor de overheid mee dat in het privaatrecht alleen publiekrechtelijke rechtspersonen dragers van rechten en verplichtingen zijn en niet de tot hen behorende (bestuurs)organen, zoals het gerechtsbestuur, de voorzitter en de griffier. Dat betekent dat in het privaatrecht de rechtspersoon waarvan het (bestuurs)orgaan deel uitmaakt (in dit geval de Staat) bevoegd is om als formele procespartij in een civiele procedure op te treden. Gesteld noch gebleken is dat in deze zaak een uitzondering op dit uitgangspunt moet worden gemaakt, zodat [eiser] niet-ontvankelijk is in zijn vordering jegens het gerechtsbestuur, de voorzitter en de griffier.
4.7.
Jegens de Staat
[eiser] heeft gesteld dat zijn belang bij deze vordering erin ligt dat hij voor aanvang van de behandeling van het verzoek over een aangepast proces-verbaal beschikt. Zoals hiervoor evenwel reeds is overwogen kan [eiser] tijdens de behandeling van het verzoek zijn grieven ten aanzien van de inhoud van het proces-verbaal van de zitting van 18 juni 2019 naar voren brengen. Daar komt bij dat eventuele onjuistheden in dat proces-verbaal zo nodig op een latere zitting of in een vonnis in de strafzaak kunnen worden rechtgezet. Zodoende is niet gebleken dat [eiser] belang heeft bij aanpassing van het proces-verbaal voor aanvang van de behandeling van het verzoek door de civiele rechter. De vordering onder 1 wordt dan ook reeds daarom - afgewezen.
Proceskosten
4.8.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering onder 1 jegens het gerechtsbestuur, de voorzitter en de griffier;
5.2.
wijst de vordering onder 1 jegens de Staat af;
5.3.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering onder 2 jegens de Staat;
5.4.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat cs begroot op € 1.619,--, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat en € 639,-- aan griffierecht;
5.5.
bepaalt dat [eiser] bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;
5.6.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2019.
fo