In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juni 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die stelt de Guinese nationaliteit te hebben, was op 13 juni 2019 staande gehouden door de Koninklijke Marechaussee (KMar) en heeft betoogd dat deze staandehouding onrechtmatig was, omdat deze feitelijk in België had plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het ambtsedig proces-verbaal onvoldoende inzicht biedt in de omstandigheden van de staandehouding. De KMar had eiser pas op Nederlandse bodem een stopteken gegeven, wat volgens de rechtbank niet voldoende was om de rechtmatigheid van de staandehouding te onderbouwen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van de Staat niet in redelijke verhouding stonden tot de onrechtmatigheid van de staandehouding, waardoor de maatregel van bewaring onrechtmatig was. De rechtbank heeft de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen en een schadevergoeding van € 1.245,- toegekend aan eiser voor de onrechtmatige bewaring. Tevens zijn de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.024,-, te betalen door de Staat.