ECLI:NL:RBDHA:2019:6506

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2019
Publicatiedatum
28 juni 2019
Zaaknummer
NL19.11473
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardige bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juni 2019 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de asielaanvraag van eiseres, een Afghaanse vrouw die eerder een asielaanvraag had ingediend die was afgewezen. Eiseres had op 3 september 2018 een opvolgende aanvraag ingediend, waarbij zij stelde dat zij was bekeerd tot het christendom en dat zij bij terugkeer naar Afghanistan vreest voor vervolging. De rechtbank heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de bekering niet geloofwaardig achtte. De rechtbank oordeelde dat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd voor haar bekering en dat haar verklaringen over haar geloofsovertuiging niet overtuigend waren. Eiseres had eerder verklaard dat zij afvallig was, en deze eerdere afwijzing stond in rechte vast. De rechtbank volgde het betoog van eiseres niet dat haar bekering en afvalligheid opnieuw beoordeeld moesten worden op basis van haar verder ontwikkelde inzicht. De rechtbank concludeerde dat de gestelde bekering ongeloofwaardig was en dat eiseres niet had aangetoond dat zij gevaar loopt bij terugkeer naar Afghanistan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.11473

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.C. van Zundert),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.F.M. van Raak).

ProcesverloopEiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 15 mei 2019 (het bestreden besluit).

Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.11474, plaatsgevonden op 13 juni 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen D. Madjlessi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft de Afghaanse nationaliteit. Op 2 november 2015 heeft zij een asielaanvraag ingediend, die door verweerder op 12 juni 2017 is afgewezen. Daarbij heeft verweerder ongeloofwaardig geacht dat eiseres afvallig is en dat zij vanwege haar afvalligheid zou zijn mishandeld door haar echtgenoot. Deze afwijzing staat in rechte vast. [1]
2. Op 3 september 2018 heeft eiseres een opvolgende aanvraag ingediend. Aan deze aanvraag heeft zij ten grondslag gelegd dat zij is bekeerd tot het christendom en om die reden bij terugkeer naar Afghanistan te vrezen heeft voor vervolging. Ter onderbouwing heeft eiseres een doopakte, twee verklaringen en een pasje van de Koreskerk overgelegd.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder acht de gestelde bekering tot het christendom niet geloofwaardig. Ook is aan eiseres een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
4. Op wat eiseres daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Verweerder heeft terecht vooropgesteld dat in de vorige procedure vast is komen te staan dat de gestelde afvalligheid niet geloofwaardig is. Eiseres heeft in beroep betoogd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met haar authentieke verhaal. In de vorige procedure is het beroep ongegrond verklaard op basis van de afwegingen op dat moment. Eiseres is inmiddels christen geworden en heeft een ontwikkeling doorgemaakt, zodat haar bekering en afvalligheid moeten worden beoordeeld op basis van haar verder ontwikkelde inzicht. De rechtbank volgt dit betoog niet. Nu eiseres in deze procedure heeft verklaard dat zij bij haar verklaringen uit de eerste procedure blijft en dat zij daar niets aan toe te voegen heeft, is verweerder er terecht van uitgegaan dat de afvalligheid ongeloofwaardig is. Ook heeft verweerder terecht overwogen dat dit op voorhand afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiseres over haar bekering. Vervolgens heeft verweerder, in overeenstemming met Werkinstructie 2018/10, de geloofwaardigheid van de bekering beoordeeld aan de hand van drie elementen: de motieven voor en het proces van bekering, de kennis van het christendom en de activiteiten.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de gestelde bekering ongeloofwaardig is. Ten aanzien van de motieven en het proces heeft verweerder terecht overwogen dat uit de verklaringen van eiseres niet blijkt van een diepe innerlijke geloofsovertuiging. Eiseres heeft verklaard dat de genezing van [naam 2] , de broer van haar vriendin [naam 3] , voor haar de aanleiding was om [naam 3] te vragen haar meer te vertellen over het christelijk geloof. Zij heeft verklaard dat dit haar leven veranderd heeft en dat zij zelf veranderd is. Verweerder heeft terecht aan eiseres tegengeworpen dat zij dit niet nader kan duiden en daarmee niet inzichtelijk maakt wat haar bekering voor haar persoonlijk betekent. Eiseres heeft oppervlakkige verklaringen afgelegd die geen inzicht bieden in haar motieven voor en haar proces van bekering. Dat eiseres emotionele ervaringen beschrijft, zoals zij in beroep heeft aangevoerd, betekent nog niet dat zij daarmee haar bekeringsproces inzichtelijk heeft gemaakt.
7. Ten aanzien van de kennis van eiseres over het christelijke geloof heeft verweerder terecht opgemerkt dat eiseres weliswaar over enige kennis beschikt, maar dat zij geen inzicht kan verschaffen in de betekenis die deze kennis voor haar heeft. Verweerder heeft eiseres ook gevraagd op welke manier zij invulling geeft aan haar geloof. Zij heeft vervolgens verklaard dat zij deelneemt aan kerkdiensten, er probeert voor anderen te zijn, de Bijbel leest en probeert te evangeliseren door Bijbelverzen op facebook te plaatsen in de hoop dat iemand die leest. Verweerder heeft deze verklaringen terecht aangemerkt als algemeen en summier.
8. Dat eiseres is gedoopt, betekent niet dat zij haar bekering daarmee geloofwaardig heeft gemaakt. Daarbij heeft verweerder terecht aan eiseres tegengeworpen dat zij geen uitleg kan geven over de betekenis van het Bijbelvers dat op haar doopcertificaat staat, terwijl zij heeft verklaard dat dit vers speciaal voor haar uitgekozen is. Over de brieven van de Koreskerk en het lidmaatschapspasje van deze kerk heeft verweerder terecht overwogen dat hieruit slechts blijkt dat eiseres diensten bijwoont en meezingt in het muziekteam. Dit zegt echter niets over welke motieven hieraan ten grondslag liggen. Het is aan eiseres om daar overtuigend over te verklaren en daarin is zij niet geslaagd.
9. Eiseres heeft in beroep betoogd dat haar ex-echtgenoot via sociale media op de hoogte is geraakt van haar bekering tot het christendom en dat zij om die reden gevaar loopt bij terugkeer naar Afghanistan. Haar echtgenoot mishandelde haar immers al vanwege haar afvalligheid en verbood haar dingen zoals het bellen met haar familie in Nederland. De rechtbank volgt eiseres niet in dit betoog, omdat de problemen die eiseres stelt te hebben (gehad) met haar ex-echtgenoot al in de vorige procedure ongeloofwaardig zijn bevonden.
10. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 16 februari 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:2007, en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 april 2018, 201802194/1/V2 (niet gepubliceerd).