4.1Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat uit het onderzoek van Bureau Documenten is gebleken dat de authenticiteit van de mutatielijst en waarschuwingsbrieven niet kan worden vastgesteld, nu er onvoldoende referentiemateriaal beschikbaar is. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij vanwege haar geaardheid en uiterlijk beboet, aangehouden, gewaarschuwd en gedetineerd is. Ten aanzien van de mutatielijsten, merkt verweerder op dat het opmerkelijk is dat de persoonsgegevens van eiseres niet (volledig) zijn weergegeven op deze lijst. Onverminderd het vorenstaande blijkt uit de ingebrachte mutatielijst dat de boetes, aanhoudingen, waarschuwingen en detenties zien op onder anderen: illegaal verblijf in de stad, drugsbezit, zwendelpraktijken en verblijf en uitoefenen van (mannelijke) prostitutie in een ‘misdrijfgevaarlijke’ zone. Derhalve onderbouwt de informatie uit deze lijst evenmin het standpunt van eiseres dat zij vanwege haar geaardheid en uiterlijk beboet, aangehouden, gewaarschuwd en gedetineerd is. Met betrekking tot de (officiële) waarschuwingen die eiseres heeft gekregen, merkt verweerder nog op dat uit de mutatielijst blijkt dat zij 21 keer is gewaarschuwd, hetgeen niet overeenkomt met haar verklaring dat zij vier keer (officieel) is gewaarschuwd. De opmerking in de aanvullende gronden dat bovenaan de mutatielijst de vier officiële waarschuwingen staan, kan verweerder niet volgen. Immers, uit de lijst is niet op te maken dat en waarom deze vier waarschuwingen, in tegenstelling tot de overige genoemde waarschuwingen ‘officieel’ zijn. Hetgeen eiseres aanvoert ten aanzien van de ‘wet potentieel gevaar’, kan evenmin tot een ander oordeel leiden. Nog daargelaten dat uit de door eiseres genoemde bronnen niet blijkt dat men in Cuba na vier of vijf waarschuwingen gedetineerd wordt, is voornoemde wetgeving op elke Cubaan van toepassing en blijkt uit de bronnen niet dat deze gebruikt wordt om LHBT aan te pakken en hen te bestraffen om de enkele reden dat zij een andere seksuele gerichtheid, dan wel genderidentiteit hebben. Vorenstaand standpunt is tevens bevestigd in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 juli 2018. Daarbij acht verweerder in het geval van eiseres van belang dat zij vrijwel na iedere waarschuwing meteen, dan wel na een kortdurende detentie, haar weg mocht vervolgen. Tevens is zij legaal en zonder problemen uitgereisd. Eiseres loopt geen reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.
4.2.1Eiseres bestrijdt niet de uitspraak van de Afdeling van 4 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2168, overweging 2.5) waarin is overwogen dat de ‘wet potentieel gevaar’ of andere strafwetgeving niet door de Cubaanse autoriteiten wordt ingezet om LHBT aan te pakken en hen te bestraffen om de enkele reden dat zij een andere seksuele gerichtheid, dan wel genderidentiteit hebben. Deze wetgeving is op elke Cubaan van toepassing en uit de stukken blijkt niet dat de autoriteiten deze op een discriminerende manier op LHBT toepassen. De Afdeling oordeelt ook dat voor LHBT in het algemeen bescherming mogelijk is bij problemen met de politie, al dan niet daarbij gesteund door CENESEX. De Afdeling oordeelt verder dat in Cuba LHBT niet systematisch worden vervolgd en ook niet als groep het risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. 4.2.2De rechtbank begrijpt dat eiseres aanvoert dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij (bij terugkeer naar Cuba) heeft te vrezen voor een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM vanwege de toepasselijkheid van de ‘wet potentieel gevaar’ op eiseres. Eiseres voert aan dat toepassing van deze wet op zichzelf in strijd is met artikel 3 EVRM. Zoals eiseres in haar gronden heeft verduidelijkt en ter zitting uitdrukkelijk heeft benadrukt, heeft zij expliciet aangevoerd dat het niet gaat om de vraag of Cuba de ‘wet potentieel gevaar’ toepast op LHBT of transgenders (en daar zien de door eiseres genoemde bronnen dan ook niet op), maar om de vraag of toepassing van deze wet op zichzelf in strijd is met artikel 3 EVRM. Verweerder gaat steeds in op de toepassing van de wet op LHBT, maar daarmee niet op haar beroepsgrond. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt deze beroepsgrond. Verweerders standpunt dat eiseres moet aantonen dat zij vanwege haar seksuele geaardheid dan wel genderidentiteit wordt vervolgd, gaat voorbij aan de inhoud van de beroepsgrond. Gelet op de beroepsgrond is niet van belang wat de aanleiding is geweest voor de mutaties en waarschuwingen maar dàt sprake is van mutaties en waarschuwingen op grond waarvan eiseres stelt bij terugkeer te vrezen te hebben voor toepassing van de ‘wet potentieel gevaar’, omdat deze ‘pre-criminal’ gedrag bestraft met vier jaar vrijheidsontneming.
4.2.2.De rechtbank is voorts met eiseres van oordeel dat verweerder overeenkomstig de Werkinstructie 2014/10 de mutatielijst bij de beoordeling van de geloofwaardigheid dient te betrekken en dat de omstandigheid dat de authenticiteit ervan niet kan worden beoordeeld daaraan niet in de weg staat. Ook deze beroepsgrond slaagt.
5. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit nu het is genomen in strijd met het bepaalde in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen. Verweerder dient de (vertaalde) mutatielijst bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas te betrekken en te beoordelen of eiseres daarmee aannemelijk heeft gemaakt dat zij te vrezen heeft voor een behandeling in strijd met artikel 3 ERVM, omdat zij op grond van de ‘wet potentieel gevaar’ (zonder dat sprake is van een misdrijf, maar ter voorkoming daarvan), zal worden gearresteerd en gedetineerd. De rechtbank zal een termijn stellen van zes weken.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de
door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het
indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per
punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).