ECLI:NL:RBDHA:2019:6491

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2019
Publicatiedatum
28 juni 2019
Zaaknummer
NL19.12421
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en nationaliteit van Eritrese eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juni 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Eritrese man, zijn asielaanvraag had ingediend op 1 maart 2018. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de eiser zijn identiteit, nationaliteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser wisselende verklaringen heeft afgelegd over zijn geboortedatum en dat hij geregistreerd staat in Italië onder een andere naam en geboortedatum. De eiser heeft geen bewijs kunnen overleggen dat zijn identiteit en herkomst ondersteunt, zoals officiële documenten of verklaringen van familieleden die zijn identiteit kunnen bevestigen.

Tijdens de zitting op 13 juni 2019 heeft de eiser verklaard dat hij vreest voor rekrutering door het Eritrese leger, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn claims te onderbouwen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de staatssecretaris niet verplicht was om een taalanalyse aan te bieden, omdat er geen twijfel bestond over de herkomst van de eiser. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, omdat hij niet in staat is geweest om zijn identiteit, nationaliteit en herkomst aannemelijk te maken, en heeft geoordeeld dat de staatssecretaris de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen één week na bekendmaking. De rechtbank heeft ook verwezen naar relevante jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die de afwijzing van de asielaanvraag ondersteunt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.12421

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiser

(gemachtigde: mr. R. Bom),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.F.M. van Raak).

ProcesverloopBij besluit van 28 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.12422, plaatsgevonden op 13 juni 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Idris. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum 1] en de Eritrese nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 1 maart 2018 in Nederland een asielverzoek ingediend. Aan dit verzoek heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij zijn land van herkomst is ontvlucht, omdat hij vreest om gerekruteerd te worden voor het Eritrese leger.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser zijn identiteit, nationaliteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt. Eisers aanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond [1] omdat eiser wisselende verklaringen heeft afgelegd over zijn geboortedatum. Uit de registratie uit Eurodac blijkt immers dat eiser in Italië geregistreerd staat onder de naam [naam 2], met de geboortedatum [geboortedatum 2].
3. Eiser heeft ten eerste aangevoerd dat de Italiaanse autoriteiten zijn gegevens kennelijk onjuist hebben genoteerd. In Nederland zijn de persoonsgegevens wel juist geregistreerd.
Met betrekking tot zijn gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst heeft eiser een getuigenverklaring van zijn gestelde oom ingebracht en een kopie van de identiteitskaart van zijn eveneens gestelde moeder. Verder verwijst eiser naar de zijns inziens coherente verklaringen die hij heeft afgelegd over zijn gebied van herkomst. Subsidiair stelt eiser dat verweerder aan eiser een taalanalyse had moeten aanbieden, indien eiser zijn identiteit nog niet voldoende aannemelijk had gemaakt.
Tot slot stelt eiser dat hij in bewijsnood verkeert. Verweerder heeft bij de beoordeling van bewijsnood onvoldoende rekening gehouden met de persoon en situatie van eiser. Eiser verwijst ter onderbouwing van dit standpunt naar de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 13 maart 2019 [2] .
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat eiser zijn identiteit, herkomst en nationaliteit niet met een identiteitskaart van hemzelf of met een ander officieel document heeft onderbouwd. Eiser heeft ook geen andere onofficiële identificerende documenten overgelegd. Het is aan eiser om zijn identiteit, herkomst en nationaliteit aannemelijk te maken. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser hierin niet is geslaagd. Eisers stelling dat hij zijn identiteit met een verklaring van zijn oom aannemelijk heeft gemaakt, wordt niet gevolgd. Niet is onderbouwd dat deze gestelde oom (de gestelde broer van de moeder van eiser) daadwerkelijk een familielid van eiser is. Dat deze oom dezelfde achternaam heeft als eisers gestelde moeder kan niet leiden tot een ander oordeel. Met de kopie van de identiteitskaart van zijn gestelde moeder heeft eiser ook niet zijn identiteit onderbouwd. Daargelaten dat deze kopie niet op echtheid kan worden gecontroleerd, bevat dit document geen informatie dat toeziet op de persoon van eiser.
5. Verweerder heeft verder mogen tegenwerpen dat eiser niet concreet heeft verklaard over zijn gebied van herkomst. Dat eiser niet uitgebreid kan verklaren over de militaire dienstplicht in Eritrea doet afbreuk aan eisers gestelde nationaliteit, omdat de dienstplicht een dominant en onderscheidend kenmerk van het leven in Eritrea is. Met betrekking tot de gestelde nationaliteit en herkomst van eiser heeft verweerder tot slot terecht tegengeworpen dat eiser geen registratie- of verblijfsgegevens van het UNHCR vluchtelingenkamp in Shagarab, Sudan heeft overgelegd, terwijl eiser heeft gesteld dat hij daar heeft verbleven. Uit verweerders eigen onderzoek is ook niet gebleken dat eiser geregistreerd staat in het desbetreffende vluchtelingenkamp.
6. Verweerder heeft terecht gesteld dat eiser geen bewijsnood aannemelijk heeft gemaakt. Eiser heeft in zijn eerste gehoor AMV verklaard dat hij over schoolrapporten heeft beschikt. [3] Eiser heeft echter nagelaten om deze documenten of enig ander document dat redelijkerwijs voorhanden is geweest, in te brengen. Eiser heeft hiervoor geen aannemelijke verklaring gegeven. Dit weegt des te zwaarder nu uit het nader gehoor blijkt dat eiser niet in een acute vluchtsituatie is vertrokken [4] .
Bewijsnood dient ook niet te worden aangenomen omdat geenszins is gebleken dat eiser enige inspanning heeft verricht om alsnog aan documenten te komen. Dat eisers moeder door haar ziekte niet in staat is geweest om alsnog documenten op te sturen, wordt niet gevolgd. Zij is er immers wel in geslaagd om een kopie van haar identiteitskaart op te sturen. Zelfs als zou worden aangenomen dat eisers moeder niet in staat is om alsnog documenten te versturen, heeft eiser niet weersproken dat vrienden en/of familieleden van eiser in Eritrea ook documenten hadden kunnen opsturen.
Eisers beroep op de uitspraak van het Hof verandert het oordeel van de rechtbank niet. Verweerder heeft terecht gesteld dat deze uitspraak niet op eiser toepasbaar is, omdat dit arrest bedoeld is om bewijsnood te duiden in het kader van artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn [5] .
7. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het geval van eiser van het aanbieden van een taalanalyse heeft mogen afzien. Verweerder kan door middel van een taalanalyse aan de bewijslast van een vreemdeling tegemoet komen indien er twijfel bestaat over de herkomst van de betreffende vreemdeling. Verweerder heeft echter terecht tegengeworpen dat een taalanalyse in het geval van eiser niet tot enig uitsluitstel met betrekking tot zijn nationaliteit kan leiden. Tigrinya wordt immers ook in landen buiten Eritrea gesproken.
8. Nu eiser er niet in geslaagd is om zijn identiteit, nationaliteit, en herkomst aannemelijk te maken, kan, volgens vaste jurisprudentie [6] , de verdere beoordeling van het asielrelaas achterwege worden gelaten.
9. Tot slot heeft verweerder eisers aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat hij wisselende verklaringen heeft afgelegd. Eiser heeft immers in Nederland een andere geboortedatum opgegeven dan de geboortedatum waaronder hij in Italië staat geregistreerd. Uit uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel ervan uit mag worden gegaan dat de registratie in Italië op zorgvuldige wijze plaatsvindt. [7] Het is daarom aan eiser om aan te tonen dat de Italiaanse autoriteiten onjuiste gegevens hebben geregistreerd. De enkele stelling van eiser dat hij moe was bij aankomst in Italië, en dat hij geen geboortedatum heeft opgegeven, biedt onvoldoende grond om af te wijken van voorgenoemde uitspraken.
10. Het beroep is ongegrond, voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. W.H. Mentink, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31 en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000
2.ECLI:EU:2019:192
3.Verslag eerste gehoor AMV bladzijde 11
4.Verslag nader gehoor bladzijde 7
5.Richtlijn 2003/83 EU
6.Uitspraak van de Afdeling van 24 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:4061
7.Uitspraken van de Afdeling van 9 augustus 2018 ECLI:NL:RVS:2017:2159 en 14 november 2018 ECLI:NL:RVS:2018:3743