ECLI:NL:RBDHA:2019:6419

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
27 juni 2019
Zaaknummer
C/09/560418 / FA RK 18-6981
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor verhuizing van minderjarige in het kader van gezagsuitoefening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juni 2019 een beschikking gegeven inzake het verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing met haar minderjarige zoon naar de omgeving van [verblijfplaats X]. De ouders, die eerder samenwoonden en een relatie hadden, zijn in de zomer van 2018 uit elkaar gegaan. De moeder verblijft momenteel met de minderjarige bij haar ouders in [verblijfplaats X], terwijl de vader in [woonplaats Y] woont. De rechtbank heeft vastgesteld dat de mediation tussen de ouders niet succesvol is geweest en dat er geen overeenstemming is bereikt over de verhuizing.

De rechtbank heeft de belangen van de minderjarige en de ouders afgewogen. De moeder heeft aangegeven dat de verhuizing naar [verblijfplaats X] haar kansen op werk en een woning vergroot en dat het voor de minderjarige geen ontworteling betekent, gezien zijn jonge leeftijd. De vader daarentegen is van mening dat de verhuizing niet in het belang van de minderjarige is en dat hij betrokken moet blijven bij het leven van zijn zoon.

Na zorgvuldige overweging heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzoek van de moeder om te verhuizen moet worden toegewezen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de moeder niet kan worden verplicht om terug te keren naar de voormalige echtelijke woning, waar geen van beide ouders meer binding mee heeft. De rechtbank heeft ook de zorgregeling bevestigd, waarbij de minderjarige elke week bij de vader verblijft. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de moeder en de minderjarige hun leven kunnen voortzetten zonder verdere vertraging.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 18-6981
Zaaknummer: C/09/560418
Datum beschikking: 4 juni 2019

Gezagsuitoefening

Beschikking op het op 24 september 2018 ingekomen verzoek van:

[X]

de moeder,
verblijvende te [verblijfplaats X] ,
advocaat: voorheen mr. H.J.R. Reinders, nu mr. H.C.M. Kortman te ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[Y]

de vader,
wonende te [woonplaats Y]
advocaat: mr. M. Theunessen te Berkel en Rodenrijs .

Procedure

Bij beschikking van 11 december 2018 zijn de ouders verwezen naar de voor hen bekende mediator om te trachten hun geschil ten aanzien van de verhuizing door middel van mediation tot een oplossing te brengen. Iedere verdere beslissing ten aanzien van het verzoek om vervangende toestemming tot verhuizing is pro forma aangehouden tot 15 maart 2019 in afwachting van de resultaten van de mediation.
De rechtbank heeft opnieuw kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook het F9-formulier van 19 februari 2019 van de zijde van de vader.
Op 7 mei 2019 is de behandeling van de zaak ter zitting van deze rechtbank voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de moeder en de vader, bijgestaan door hun advocaten.

Beoordeling

Op grond van artikel 1:253a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag door (één van) de ouders aan de rechtbank worden voorgelegd. Gebleken is dat de ingezette mediation tussen de vader en de moeder niet is geslaagd. De rechtbank heeft ter zitting nogmaals onderzocht of de ouders tot overeenstemming zouden kunnen komen ten aanzien van de voorliggende verzoeken. Het is de ouders echter niet gelukt om samen tot afspraken te komen. Daarom zal de rechtbank in het hiernavolgende een zodanige beslissing nemen als haar in het belang van [minderjarige] , hun zoon, wenselijk voorkomt.
Vervangende toestemming verhuizing
De vader en de moeder hebben enkele jaren een relatie gehad, binnen welke relatie [minderjarige] , op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] is geboren. De ouders woonden samen met [minderjarige] in [plaats van voormalige echtelijke woning] . In de zomer van 2018 is de relatie tussen de ouders verbroken, waarna de echtelijke woning in [plaats van voormalige echtelijke woning] op 1 november 2018 is verkocht. Na de verkoop van de woning is de vader bij zijn ouders in [woonplaats Y] gaan verblijven en heeft de moeder – met voorlopige toestemming van de voorzieningenrechter van deze rechtbank – met [minderjarige] bij haar ouders in [verblijfplaats X] verbleven.
De moeder heeft haar verzoek ter zitting gewijzigd, in die zin dat zij nu verzoekt om haar vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige] te verhuizen naar [verblijfplaats X] en omstreken, waaronder [plaatsnaam in de buurt van verblijfplaats X] . De moeder wenst te verhuizen naar deze omgeving omdat zij haar kansen op een baan en een woning in die omgeving beter acht. Sinds 13 februari 2019 heeft de moeder een tijdelijke dienstbetrekking bij de provincie Noord-Brabant, met als standplaats [plaatsnaam in de buurt van verblijfplaats X] . In de tussentijd heeft de moeder woningen aangeboden gekregen in [plaatsnaam in de buurt van verblijfplaats X] , die zij graag had willen accepteren maar welke zij heeft afgewezen in afwachting van deze procedure. Daarnaast speelt voor de moeder een rol dat haar netwerk zich in de omgeving van [verblijfplaats X] bevindt en dit voor haar een vertrouwde omgeving is. Ook voor [minderjarige] is deze omgeving bekend, nu zijn opa en oma (moederszijde) in die omgeving wonen. Gelet op zijn nog jonge leeftijd, van nu anderhalf jaar, is er volgens de moeder geen sprake van ontworteling. Vanwege de verkoop en levering van de echtelijke woning in [plaats van voormalige echtelijke woning] in november 2018 en het eindigen van haar baan in [plaatsnaam vorige werkgever X] per 1 november 2018, was de moeder genoodzaakt om bij haar ouders in [verblijfplaats X] te gaan wonen. De moeder heeft er moeite mee dat de vader van haar verwacht dat zij in de randstad komt wonen, waar zij geen netwerk heeft, terwijl de vader onlangs een woning in [plaatsnaam aankoop woning Y] heeft geaccepteerd die dicht bij zijn ouders in de buurt gelegen is en hij daarnaast een nieuwe baan, weer in [plaatsnaam werkgever Y] , heeft aanvaard. Volgens de moeder had de vader ook dichter in de buurt van [plaatsnaam in de buurt van verblijfplaats X] een woning kunnen zoeken en had hij ook daar in de buurt kunnen gaan werken. De moeder hoopt dat de strijd tussen de ouders zal verminderen op het moment dat zij weer de regie krijgt over haar leven. Bovendien is volgens de moeder de afstand tussen [verblijfplaats X] en [plaatsnaam aankoop woning Y] niet onoverkomelijk en blijft de continuïteit in de zorg voor [minderjarige] gewaarborgd.
De vader weigert toestemming te geven voor een verhuizing van de moeder zoals is verzocht. De vader stelt dat de ouders er tijdens hun relatie bewust voor hebben gekozen om in de randstad te gaan wonen in verband met zowel het werk van de moeder als het werk van de vader. Het feit dat de moeder geen baan meer heeft in de randstad is volgens de vader onvoldoende reden om de randstad te verlaten, omdat de kans op een (vaste) baan in de randstad groter is dan in de omgeving van [verblijfplaats X] . De vader is daarnaast van mening dat de moeder bij een verhuizing naar de omgeving van [verblijfplaats X] voorbij gaat aan het belang van [minderjarige] en het belang van de vader bij gelijkwaardig ouderschap. Tijdens de relatie van de ouders was de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken volgens de vader gelijk. De vader ervaart dat de moeder zijn rol als ondergeschikt ziet en hij voelt zich door haar als ouder buitenspel gezet. De vader wil graag dat de moeder met [minderjarige] binnen een straal van 30 kilometer van [plaats van voormalige echtelijke woning] gaat wonen zodat een uitgebreide zorgregeling mogelijk is. Op die manier kan de vader betrokken blijven bij het dagelijkse leven van hun zoon, zoals bij het halen en brengen naar de kinderopvang en in de toekomst naar school. Los daarvan acht de vader de verhuizing niet in het belang van [minderjarige] en vindt hij de reistijd voor hem te belastend. De vader vindt dat de moeder de verhuizing niet heeft doordacht of voorbereid, zij heeft geen enkele moeite gedaan om een nieuwe woning in de omgeving van [plaats van voormalige echtelijke woning] te vinden. Volgens de vader dient het belang van de vader om op gelijkwaardige manier invulling te kunnen geven aan het ouderschap en het belang van [minderjarige] om een goed ontwikkelde band met zijn vader te kunnen behouden te prevaleren boven het belang van moeder om dichter bij haar familie te wonen.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat de gezamenlijke uitoefening van het gezag over de minderjarigen meebrengt dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van [minderjarige] toestemming van de vader nodig heeft. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 25 april 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC5901) zal de rechtbank bij haar beoordeling alle omstandigheden van het geval in acht nemen en alle betrokken belangen afwegen. Hoewel het belang van [minderjarige] een overweging van eerste orde dient te zijn, neemt dat niet weg dat – afhankelijk van de omstandigheden van het geval – andere belangen zwaarder kunnen wegen.
Alle belangen en omstandigheden tegen elkaar afwegend is de rechtbank van oordeel, zoals ook ter zitting is verteld, dat het verzoek van de moeder om met [minderjarige] naar de omgeving van [verblijfplaats X] en [plaatsnaam in de buurt van verblijfplaats X] te mogen verhuizen, dient te worden toegewezen. In het hiernavolgende zal de rechtbank haar oordeel motiveren.
Hoewel er bij de moeder geen absolute economische of andere noodzaak bestaat voor een definitieve verhuizing naar de omgeving van [verblijfplaats X] en [plaatsnaam in de buurt van verblijfplaats X] , kan naar het oordeel van de rechtbank niet van de moeder worden gevraagd om zich te vestigen in (de buurt van) [plaats van voormalige echtelijke woning] waar zij op dit moment geen woonruimte heeft en waarmee zij ook overigens geen werk of binding heeft. De echtelijke woning in [plaats van voormalige echtelijke woning] is in gezamenlijk overleg verkocht, met als gevolg dat zowel de vader als de moeder zijn vertrokken uit [plaats van voormalige echtelijke woning] . De moeder heeft er op dat moment voor gekozen om bij haar ouders in [verblijfplaats X] te gaan wonen. Bij vonnis in kort geding van 19 oktober 2018 heeft de voorzieningenrechter, in afwachting van de beslissing in de(ze) bodemzaak, beslist dat de moeder voorlopig met [minderjarige] mag verhuizen naar [verblijfplaats X] . De vader heeft destijds ook ervoor gekozen om weer bij zijn ouders, namelijk in [woonplaats Y] te gaan wonen. Op de zitting is gebleken dat hij vervolgens heeft besloten om per 1 juni 2018, een woning in [plaatsnaam aankoop woning Y] te betrekken.
De moeder heeft ondertussen een tijdelijke dienstbetrekking in [plaatsnaam in de buurt van verblijfplaats X] met de mogelijkheid tot (een tijdelijke) verlenging. De vader heeft per 1 februari 2019 ook een nieuwe baan, wederom in [plaatsnaam werkgever Y] . Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat van de moeder niet kan worden verlangd dat zij zich weer gaat vestigen in de omgeving van [plaats van voormalige echtelijke woning] , waarmee geen van partijen nog enige binding hebben. De omstandigheid dat de ouders er destijds samen voor hebben gekozen om zich in de randstad te vestigen brengt dit ook niet mee.
De rechtbank ziet dat zowel de vader als de moeder betrokken ouders zijn die een grote rol kunnen en willen spelen in het leven van [minderjarige] . Zowel de vader als de moeder hebben na het uiteengaan keuzes moeten maken die van invloed zijn op de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over [minderjarige] en daarmee samenhangend op de invulling van hun ouderschap. De rechtbank acht het in dat kader in het belang van [minderjarige] dat hij bij zijn moeder als hoofdverzorgster (daarover zijn partijen het eens) woont en dat hij goed en regelmatig contact heeft met zijn vader. Naar het oordeel van de rechtbank is goed contact tussen de vader en [minderjarige] ook mogelijk op het moment dat de moeder en [minderjarige] in de omgeving van [verblijfplaats X] en [plaatsnaam in de buurt van verblijfplaats X] wonen. De moeder verblijft sinds enkele maanden al met [minderjarige] in [verblijfplaats X] en er wordt uitvoering gegeven aan een regeling waarbij [minderjarige] elke week op woensdag en om de week een weekend bij de vader is.
Gebleken is dat deze regeling goed verloopt en dat de ouders het er (grotendeels) over eens zijn dat die regeling bij een verhuizing in de omgeving van [verblijfplaats X] en [plaatsnaam in de buurt van verblijfplaats X] niet hoeft te wijzigen. De vader heeft hierover ter zitting bovendien aangegeven dat zijn oorspronkelijke wens om uitvoering te geven aan een vorm van co-ouderschap niet meer aan de orde is. Hoezeer de rechtbank de wens van de vader ook begrijpt om dichterbij [minderjarige] te wonen en een groter deel van de zorg op zich te nemen, is de rechtbank gelet op het voorgaande van oordeel dat het belang en het recht van de vader en [minderjarige] op onverminderd contact met elkaar voldoende gewaarborgd blijft bij een verhuizing van de moeder en [minderjarige] naar de omgeving van [verblijfplaats X] en [plaatsnaam in de buurt van verblijfplaats X] .
De rechtbank verwerpt dan ook de stelling van de vader dat de afstand, en daarmee samenhangend de reistijd, tussen de woonplaats van de vader en de omgeving waar de moeder wil gaan wonen te belastend is voor [minderjarige] .
Het voorgaande tegen elkaar afwegend, is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de moeder om met [minderjarige] definitief te verhuizen naar de omgeving van [verblijfplaats X] en [plaatsnaam in de buurt van verblijfplaats X] dient te worden toegewezen.
Nu de rechtbank de moeder toestemming verleent om met [minderjarige] te verhuizen naar de omgeving van [verblijfplaats X] , volgt hieruit dat de rechtbank het verzoek van de vader om de moeder te gebieden met [minderjarige] binnen een straal van 30 kilometer van [plaats van voormalige echtelijke woning] te gaan wonen zal afwijzen.
Hoofdverblijfplaats
Ten aanzien van het verzoek van de vader om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen voor het geval de moeder vervangende toestemming krijgt om met hem naar de omgeving van [verblijfplaats X] te verhuizen, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank acht het niet in het belang van [minderjarige] om zijn hoofdverblijfplaats bij de vader te bepalen. Met de huidige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wordt de moeder aangemerkt als hoofdverzorgster van [minderjarige] . Nu de vader zijn verzoek tot het bepalen van een co-ouderschapsregeling heeft losgelaten, heeft hij daarmee de rol van de moeder als hoofdverzorgster indirect geaccepteerd. Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek van de vader afwijzen.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
Uit hetgeen ter zitting is besproken is de rechtbank gebleken dat de ouders het erover eens zijn dat – in het geval van een verhuizing van de moeder naar de omgeving van [verblijfplaats X] en [plaatsnaam in de buurt van verblijfplaats X] – de regeling zal blijven gelden die door de voorzieningenrechter voorlopig is vastgesteld en waar tot nu toe uitvoering aan is gegeven. Die regeling houdt in dat [minderjarige] elke week van dinsdagavond 19.00 uur tot woensdagavond 19.00 uur en een weekend per veertien dagen van vrijdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de vader verblijft.
Tussen de ouders is het tijdstip waarop de vader [minderjarige] op woensdagavond terug komt brengen bij de moeder nog in geschil. De vader wil hem graag een uur later terugbrengen, namelijk om 20:00, zodat zij rustig samen kunnen eten en hij met [minderjarige] niet of minder lang dan nu het geval is in de file hoeft te rijden. De moeder wil het huidige tijdstip van 19.00 uur handhaven zodat [minderjarige] tijdig aan zijn nachtrust toekomt, met name omdat zij op donderdagochtend om 6.00 uur moeten opstaan om op tijd bij de kinderopvang en haar werk te kunnen zijn.
De rechtbank zal het tijdstip waarop de vader [minderjarige] op woensdagavond dient terug te brengen bij de moeder bepalen op 20.00 uur, waarbij de rechtbank naar aanleiding van hetgeen ter zitting is besproken begrijpt dat de vader met [minderjarige] om 18.30 uur zal vertrekken vanuit zijn woning. De rechtbank overweegt hiertoe dat zij het in het belang van [minderjarige] acht om rustig met zijn vader te kunnen eten en – naar de rechtbank aanneemt – minder lang in de auto te hoeven doorbrengen.
De rechtbank ziet aanleiding de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De rechtbank betrekt hierbij het belang voor partijen om verder te kunnen met het inrichten van hun levens, gelet op de lange periode waarin partijen al in onzekerheid verkeren over de toestemming voor moeder om (met [minderjarige] ) woonplaats te kiezen in de omgeving van [verblijfplaats X] / [plaatsnaam in de buurt van verblijfplaats X] . De rechtbank betrekt hierbij dat de moeder al sinds geruime tijd feitelijk met [minderjarige] in [verblijfplaats X] verblijft. Het is dus niet zo dat ten gevolge van deze uitspraak [minderjarige] uit de eerst voor hem vertrouwde omgeving ( [plaats van voormalige echtelijke woning] ) wordt weggehaald.

Beslissing

De rechtbank:
verleent toestemming aan de moeder – welke toestemming die van de vader vervangt – om met de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] , te verhuizen naar [verblijfplaats X] en omstreken, waaronder [plaatsnaam in de buurt van verblijfplaats X] ;
bepaalt dat [minderjarige] elke week van dinsdagavond 19.00 uur tot woensdagavond 20.00 uur en een weekend per veertien dagen van vrijdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de vader zal zijn, waarbij de moeder [minderjarige] steeds naar de vader zal brengen en de vader [minderjarige] weer naar de moeder zal terugbrengen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.M. Westerhuis-Evers, J.M. Vink en M.J.C. Dijkstra, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. M.I. Noordegraaf als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 4 juni 2019.