ECLI:NL:RBDHA:2019:6419
Rechtbank Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Toestemming voor verhuizing van minderjarige in het kader van gezagsuitoefening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juni 2019 een beschikking gegeven inzake het verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing met haar minderjarige zoon naar de omgeving van [verblijfplaats X]. De ouders, die eerder samenwoonden en een relatie hadden, zijn in de zomer van 2018 uit elkaar gegaan. De moeder verblijft momenteel met de minderjarige bij haar ouders in [verblijfplaats X], terwijl de vader in [woonplaats Y] woont. De rechtbank heeft vastgesteld dat de mediation tussen de ouders niet succesvol is geweest en dat er geen overeenstemming is bereikt over de verhuizing.
De rechtbank heeft de belangen van de minderjarige en de ouders afgewogen. De moeder heeft aangegeven dat de verhuizing naar [verblijfplaats X] haar kansen op werk en een woning vergroot en dat het voor de minderjarige geen ontworteling betekent, gezien zijn jonge leeftijd. De vader daarentegen is van mening dat de verhuizing niet in het belang van de minderjarige is en dat hij betrokken moet blijven bij het leven van zijn zoon.
Na zorgvuldige overweging heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzoek van de moeder om te verhuizen moet worden toegewezen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de moeder niet kan worden verplicht om terug te keren naar de voormalige echtelijke woning, waar geen van beide ouders meer binding mee heeft. De rechtbank heeft ook de zorgregeling bevestigd, waarbij de minderjarige elke week bij de vader verblijft. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de moeder en de minderjarige hun leven kunnen voortzetten zonder verdere vertraging.