In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Nigeriaanse nationaliteit, beroep heeft ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 19 april 2019, weigerde de asielaanvraag van eiser op basis van de Dublinverordening, omdat Italië als verantwoordelijk land was aangewezen voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft op 16 mei 2019 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. D.S. Harhangi-Asarfi, en de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. A. Hadfy-Kovacs.
Eiser voerde aan dat er tijdens zijn gehoor geen gebruik is gemaakt van een registertolk, wat volgens hem zijn recht op een eerlijk proces heeft geschonden. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er inderdaad geen registertolk beschikbaar was, eiser niet benadeeld was door dit gebrek, aangezien hij tijdens het gehoor bevestigend had geantwoord op de vraag of hij de tolk goed kon verstaan. De rechtbank concludeerde dat het gebrek kon worden gepasseerd op basis van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Daarnaast betoogde eiser dat hij vanwege zijn medische situatie, waaronder PTSS, als bijzonder kwetsbaar moest worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde echter dat de gegevens uit het patiëntdossier niet voldoende waren om aan te nemen dat een overdracht aan Italië aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen voor zijn gezondheid zou hebben. Eiser had ook aangevoerd dat hij een relatie had met een Nederlandse vrouw, maar de rechtbank vond dat hij dit niet met relevante documenten had onderbouwd.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris terecht Italië verantwoordelijk had geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank veroordeelde de verweerder in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.024, en maakte de uitspraak openbaar op 23 mei 2019.