ECLI:NL:RBDHA:2019:6395

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2019
Publicatiedatum
27 juni 2019
Zaaknummer
nl19.9328
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheidsbepaling onder de Dublinverordening met betrekking tot medische kwetsbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Nigeriaanse nationaliteit, beroep heeft ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 19 april 2019, weigerde de asielaanvraag van eiser op basis van de Dublinverordening, omdat Italië als verantwoordelijk land was aangewezen voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft op 16 mei 2019 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. D.S. Harhangi-Asarfi, en de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. A. Hadfy-Kovacs.

Eiser voerde aan dat er tijdens zijn gehoor geen gebruik is gemaakt van een registertolk, wat volgens hem zijn recht op een eerlijk proces heeft geschonden. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er inderdaad geen registertolk beschikbaar was, eiser niet benadeeld was door dit gebrek, aangezien hij tijdens het gehoor bevestigend had geantwoord op de vraag of hij de tolk goed kon verstaan. De rechtbank concludeerde dat het gebrek kon worden gepasseerd op basis van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Daarnaast betoogde eiser dat hij vanwege zijn medische situatie, waaronder PTSS, als bijzonder kwetsbaar moest worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde echter dat de gegevens uit het patiëntdossier niet voldoende waren om aan te nemen dat een overdracht aan Italië aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen voor zijn gezondheid zou hebben. Eiser had ook aangevoerd dat hij een relatie had met een Nederlandse vrouw, maar de rechtbank vond dat hij dit niet met relevante documenten had onderbouwd.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris terecht Italië verantwoordelijk had geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank veroordeelde de verweerder in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.024, en maakte de uitspraak openbaar op 23 mei 2019.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.9328

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

(gemachtigde: mr. D.S. Harhangi-Asarfi),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
thans de minister van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 19 april 2019 (het bestreden besluit).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser voert in beroep aan dat tijdens zijn gehoor ten onrechte geen gebruik is gemaakt van een registertolk. Verder betoogt eiser dat hij vanwege zijn medische problemen moet worden aangemerkt als bijzonder kwetsbaar in de zin van het Tarakhel-arrest [2] . Tot slot beroept hij zich op het feit dat hij een relatie heeft met een Nederlandse vrouw.
4. Uit de stukken blijkt dat bij het Aanmeldgehoor Dublin op 19 januari 2019 geen gebruik is gemaakt van een registertolk. Verweerder heeft dit gemotiveerd met de toelichting dat een registertolk niet tijdig beschikbaar was. Verweerder heeft ter zitting verzocht om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb [3] en zich daarbij beroepen op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 29 april 2019 [4] .
5. Eiser heeft terecht aangevoerd dat verweerder nagelaten heeft om uit te leggen waarom er geen tolk tijdig beschikbaar was. Ook ter zitting is deze uitleg achterwege gebleven. Daarmee is artikel 28, vierde lid, van de Wbtv [5] geschonden. Verder wordt overwogen dat in Dublinprocedures niet op voorhand sprake is van de vereiste spoed. Er zijn geen wettelijke termijnen die verweerder hebben genoodzaakt om eiser op 19 januari 2019, in plaats van later, te horen. De conclusie is dan ook dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de uitzondering op de hoofdregel – verweerder heeft een afnameplicht van registertolken – in het geval van eiser van toepassing is.
6. De rechtbank ziet in de door verweerder aangehaalde uitspraak van de Afdeling in een vergelijkbare zaak echter aanleiding dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, nu is gebleken dat eiser door het gebrek niet is benadeeld. Niet is gebleken dat eiser de tolk niet goed heeft begrepen. Tijdens het gehoor heeft eiser bevestigend geantwoord op de vraag van de gehoormedewerker aan het begin van het gehoor of hij de tolk goed kon verstaan en begrijpen in het Engels. Op de vraag aan het einde van het gehoor of eiser nog op- of aanmerkingen heeft over de werkwijze van de gehoormedewerker of de tolk, heeft eiser geantwoord: "Jullie twee, ik ben tevreden. Jullie hebben het werk goed gedaan". Uit de correcties en aanvullingen, de zienswijze en het beroepschrift is ook niet gebleken dat sprake is geweest van miscommunicatie tussen eiser en de tolk. De stelling in beroep dat eisers doofheid een reden is om het gebrek niet te passeren, is niet nader onderbouwd. Uit het patiëntdossier van eiser valt slechts op te maken dat eiser aan zijn rechteroor doof is vanwege een ongeluk. Verder blijkt noch uit de beroepsgronden, noch uit de behandeling ter zitting dat eiser feiten of omstandigheden naar voren had willen brengen waartoe hij door gebruikmaking van een niet-registertolk niet in staat is geweest.
7. Eiser heeft in beroep zijn patiëntdossier overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat zijn behandelaar van oordeel is dat er zijn geval sprake is van PTSS [6] met een suïcidale neiging. Onder deze omstandigheden kan van een overdracht aan Italië geen sprake zijn. Uit bijlage 31 bij de overgelegde informatie van Vluchtelingenwerk van 3 december 2018 [7] blijkt volgens eiser dat terugkeerders zoals hij onvoldoende toegang hebben tot de medische zorg.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op basis van de gegevens uit het patiëntdossier terecht op het standpunt gesteld dat hieruit niet valt op te maken dat een overdracht aan Italië aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen zal hebben voor de gezondheid van eiser. Verweerder behoeft op basis van deze gegevens derhalve niet nader te beoordelen wat het risico is bij een eventuele overdracht en welke voorzorgsmaatregelen noodzakelijk zullen zijn. Evenmin hoefde verweerder eiser vanwege zijn medische situatie aan te merken als ‘bijzonder kwetsbaar’, zoals bedoeld in het Tarakhel-arrest. Dat betekent dat verweerder voorafgaande aan de voorgenomen overdracht geen garanties hoeft te vragen aan de Italiaanse autoriteiten voor huisvesting en eventuele medische behandeling.
9. Eiser heeft in de zienswijze aangevoerd dat hij een relatie heeft met een Nederlandse vrouw. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hij zijn relatie niet met relevante documenten heeft onderbouwd. Er is in zoverre dus geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de voorgenomen overdracht aan Italië van onevenredige hardheid getuigt.
10. De slotsom is dat verweerder terecht Italië verantwoordelijk heeft geacht voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser en dat verweerder niet ten onrechte deze verantwoordelijkheid niet aan zich heeft getrokken met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening. Het beroep is ongegrond.
11. Gelet op het geconstateerde gebrek en de toepassing van artikel 6:22 van de Awb bestaat er aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.024 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, € 512 per punt, en een gemiddeld gewicht).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser, ten bedrage van € 1.024 (duizendvierentwintig euro), te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Loonstra-Hoekstra, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013
2.arrest Tarakhel tegen Zwitserland van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 4 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712
3.Algemene wet bestuursrecht
4.ECLI:NL:RVS:2019:1395, rechtsoverwegingen 5.1 en 5.2.
5.Wet beëdigde tolken en vertalers
6.Posttraumatische stressstoornis
7.Pagina 62 en 63