Overwegingen
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en bezit de Oegandese nationaliteit. Zij beoogt verblijf als pleegkind bij referent. Referent is bij besluit van 8 mei 2015 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend.
2. Eiseres is de gestelde dochter van [naam], de geestelijk gehandicapte halfzus van referent. Eiseres is geboren uit verkrachting en haar biologische vader is nooit in beeld geweest. Referent heeft aangevoerd dat haar halfzus niet voor zichzelf en eiseres kan zorgen. Daarom heeft eiseres de eerste drie jaar van haar leven bij haar oma verbleven en is zij daarna opgenomen in het gezin van referent. In 2014 is eiseres weer bij haar oma gaan wonen, omdat het voor referent te gevaarlijk was om voor haar te zorgen. Daarna is eiseres bij het gezin van [naam] gaan wonen, een vriend van referent.
3. Ter onderbouwing van de aanvraag zijn de volgende stukken overgelegd:
de antwoorden op vragenlijst pleegkind van 10 maart 2016, een kopie van een identiteitsdocument van [naam], de toestemmingsverklaring achterblijvende ouder van 24 mei 2016, een kopie van het paspoort van eiseres, een verklaring ontbreken documenten van 1 september 2016, een overzicht van Western Union van 18 oktober 2016 over geldtransacties naar Uganda, een brief van The Eaglets Schools-Busega van 14 juli 2016, een kopie van de identiteitskaart van [naam], een verklaring van [naam] van 26 september 2016, en medische informatie over de halfzus.
4. Bij besluit van 1 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van referent tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aan eiseres in het kader van nareis afgewezen.
5. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres daartegen ongegrond verklaard. Verweerder acht het aannemelijk dat referent tijdelijk voor eisers heeft gezorgd, maar niet dat het ouderlijk gezag op haar is overgegaan. Verweerder acht hiertoe van belang dat de biologische moeder van eiseres nog steeds in leven is en dat referent niet middels documenten heeft aangetoond dat zij het ouderlijk gezag heeft overgenomen. Er is immers geen officiële ‘care order’(voogdijakte) overgelegd en met de verklaringen van [naam] en de school is de pleegouder-pleegkind relatie evenmin aannemelijk gemaakt. Verder is met de overgelegde medische documenten niet aangetoond dat de biologische moeder van eiseres niet meer in staat zou zijn om het ouderlijk gezag over eiseres uit te oefenen en voor haar te zorgen. Dat referent geregeld geld stuurt naar eiseres betekent niet dat zij als pleegouder kan worden aangemerkt. Daarnaast is met geen enkel officieel document, noch enig indicatief document, de identiteit van de biologische moeder van eiseres onderbouwd. De familierechtelijke relatie tussen eiseres en haar biologische moeder en tussen hen en referent is evenmin met documenten onderbouwd. Gelet hierop is de feitelijke gezinsband niet aannemelijk gemaakt. Tot slot heeft verweerder afgezien van het horen van eiseres.
6. Op wat eiseres daartegen heeft aangevoerd wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
7. Op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), voor zover van belang, kan een verblijfsvergunning asiel worden verleend aan het minderjarige kind van de vreemdeling aan wie een asielvergunning is verstrekt indien deze op het tijdstip van diens binnenkomst behoorde tot diens gezin en binnen drie maanden is nagereisd.
8. Op grond van het door verweerder gevoerde beleid, zoals neergelegd in paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), wordt als uitgangspunt genomen dat een vreemdeling die voor nareis in aanmerking wenst te komen ten tijde van vertrek van de referent feitelijk tot diens gezin heeft behoord. Anders dan bij biologische kinderen kan bij (meerderjarige en minderjarige) adoptie- en pleegkinderen niet door middel van een DNA-onderzoek worden aangetoond dat de referent en het kind tot elkaar in (de gestelde) relatie staan. In deze gevallen moet op een andere manier worden getoetst dat er sprake was van een feitelijke gezinsband tussen de referent en het pleegkind. De hoofdpersoon moet dit aannemelijk maken. Bij de beoordeling of het pleegkind feitelijk deel uitmaakt van het gezin van de hoofdpersoon wordt onder meer betrokken:
- de duur en de reden van de opname van het pleegkind in het gezin van de referent;
- de (financiële) afhankelijkheid van het pleegkind van referent;
- in hoeverre de biologische ouders van het pleegkind in staat zijn voor het pleegkind te zorgen en, als dit aan de orde is, in hoeverre zij betrokken zijn gebleven bij de opvoeding van het pleegkind;
- of de referent de voogdij over het pleegkind heeft gekregen.
9. Na het primaire besluit heeft verweerder een nieuwe vaste gedragslijn aangenomen voor het beoordelen van nareiszaken. Deze houdt - kort weergegeven - in dat verweerder ook andere bewijsmiddelen dan officiële documenten in zijn beoordeling betrekt, ongeacht de vraag naar bewijsnood. Deze kunnen aanleiding geven tot nader onderzoek. Daarbij wordt in aanmerking genomen of de vreemdeling een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor het ontbreken van officiële documenten, of bedoelde andere bewijsmiddelen substantieel bewijs opleveren en of er sprake is van contra-indicaties.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft opgemerkt dat de gestelde pleegouderrelatie niet aannemelijk is gemaakt met officiële documenten. De stelling van eiseres dat verweerder zich te formalistisch opstelt volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft gemotiveerd uiteengezet, met verwijzing naar algemene informatie over de wetgeving in Oeganda, waarom het in de rede ligt dat eiseres een ‘care order’ kan overleggen. Voor het ontbreken hiervan is geen goede verklaring gegeven. De verklaring van referent dat het in Oeganda niet gebruikelijk is om alle relevante gegevens en informatie te registreren en zorg vaak binnen de familiekring wordt opgelost, is onvoldoende.
12. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiseres onvoldoende substantieel bewijs heeft overgelegd om de gestelde pleegouderrelatie aan te tonen.
Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat de verklaring van [naam], de vriend van referent, niet afkomstig is van een objectief verifieerbare bron. Dit geldt ook voor de verklaring van The Eaglets Schools-Busega. Verder is niet gebleken dat de biologische moeder van eiseres vanwege haar fysieke en mentale gesteldheid niet meer voor eiseres kan zorgen en het ouderlijk gezag niet meer over haar kan uitoefenen. Verweerder heeft in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd waarom dit niet kan worden afgeleid uit de overgelegde medische stukken. De ter zitting overlegde medische verklaring van 2 april 2019 van het Makerere University Hospital kan, vanwege de ex tunc toetsing van het bestreden besluit, niet bij de beoordeling worden betrokken. Ook heeft verweerder niet ten onrechte aangevoerd dat referent met de betalingsoverzichten van Western Union, waaruit alleen blijkt dat zij eiseres na haar vertrek uit Oeganda financieel heeft ondersteund, en haar verklaringen in het asielgehoor van 21 april 2015, waarin zij niet over eiseres heeft gesproken, niet heeft aangetoond dat zij het gezag over eiseres heeft.
13. Daarnaast heeft verweerder terecht opgemerkt dat er geen enkel officieel noch indicatief document is overgelegd waaruit de familierechtelijke familieband tussen eiseres en haar biologische moeder blijkt en de familierechtelijke relatie tussen hen en referent.
14. Gelet hierop is de feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent niet aannemelijk gemaakt.
15. Het betoog van eiseres dat verweerder de aanvraag in strijd met artikel 11, tweede lid, van Richtlijn 2003/86/EG (Gezinsherenigingsrichtlijn) heeft beoordeeld, treft geen doel. Verweerder heeft de aanvraag in het bestreden besluit volgens zijn nieuwe vaste gedragslijn beoordeeld en de Afdeling heeft in de voornoemde uitspraken van 16 mei 2018 tevens geoordeeld dat deze nieuwe vaste gedragslijn niet in strijd is met artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
16. Het beroep van eiseres op het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 13 maart 2019, zaaknummer C-635/17, (ECLI:EU:C:2019:192) slaagt evenmin. Het is geen identieke zaak is. In dit arrest ging het uitsluitend (nog) om het ontbreken van overlijdensakten van de biologische ouders van het betreffende pleegkind en om het feit dat de daarover door de referente gegeven uitleg niet plausibel was (zie rechtsoverweging 72 van dit arrest). De onderhavige afwijzing van de aanvraag berust, anders dan in dit arrest, niet uitsluitend op het ontbreken van de benodigde akte(n) en de daarover door referent en eiseres niet plausibel gevonden uitleg. In de zaak van eiseres heeft verweerder in zijn besluitvorming alle door eiseres en referent overgelegde onofficiële documenten meegewogen en is vervolgens geoordeeld dat er onvoldoende substantieel bewijs is geleverd om de gestelde pleegouderrelatie aannemelijk te maken.
17. Nu verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat de gestelde pleegouderrelatie tussen eiseres en referent niet aannemelijk is gemaakt, is toetsing aan artikel 8 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind niet aan de orde.
18. Uit het voorgaande volgt dat verweerder uit de bezwaargronden, bezien in relatie tot het primaire besluit, heeft kunnen concluderen dat er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was dat het bezwaar van eiseres niet kon leiden tot een andersluidend besluit. Verweerder heeft daarom gelet op artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht mogen afzien van horen.
19. Het beroep is ongegrond.
20. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.