ECLI:NL:RBDHA:2019:633

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2019
Publicatiedatum
28 januari 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4747
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Ziektewet-uitkering na beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 januari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.D. van Alphen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door M.L. Turnhout. Eiseres had een Ziektewet (ZW)-uitkering aangevraagd, maar deze was door het Uwv geweigerd op basis van de conclusie dat zij geschikt werd geacht voor haar arbeid. De rechtbank heeft de procedure gevolgd na een eerdere beëindiging van een ZW-uitkering en een beroep dat eiseres had ingesteld tegen de beslissing van het Uwv.

Eiseres had zich op 15 juni 2017 ziekgemeld, maar het Uwv concludeerde dat zij vanaf die datum, subsidiair vanaf 12 februari 2018, weer in staat was om haar werk als servicedesk medewerker ICT te verrichten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen eerdere medische beoordeling had plaatsgevonden en dat de verzekeringsarts van het Uwv geen nieuwe medische informatie had ontvangen die de conclusie van de geschiktheid voor arbeid zou kunnen betwisten. Eiseres had geen objectieve medische gegevens overgelegd die haar standpunt konden onderbouwen.

De rechtbank heeft de medische beoordeling van het Uwv onderschreven en geoordeeld dat eiseres per 12 februari 2018 arbeidsgeschikt was. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de weigering van de ZW-uitkering door het Uwv terecht was. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/4747

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 januari 2019 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. J.D. van Alphen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M.L. Turnhout).

Procesverloop

Bij besluit van 9 februari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres vanaf
15 juni 2017, subsidiair 12 februari 2018, uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) geweigerd, omdat zij (weer) geschikt wordt geacht tot het verrichten van haar arbeid.
Bij besluit van 31 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2018.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiseres is van 26 mei 2015 tot en met 18 december 2015 werkzaam geweest als servicedesk medewerker ICT voor 32 uur per week bij [B.V.] B.V. Zij heeft zich op 26 maart 2016 vanuit de Werkloosheidswet (WW) ziekgemeld wegens klachten als gevolg van zwangerschap. Tot het moment van ziekmelden ontving eiseres een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (Wazo). De aansluitend aan deze uitkering toegekende ZW-uitkering heeft verweerder per 6 juni 2016 beëindigd.
De rechtbank heeft het beroep tegen deze beëindiging (zaaknummer SGR 16/9315) bij uitspraak van 26 juni 2017 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB). Dit hoger beroep loopt nog.
1.2
Eiseres ontvangt vanaf 6 juni 2016 wederom een uitkering op grond van de WW.
1.3
Zij heeft zich op 5 april 2017 ziekgemeld wegens pijnklachten in haar nek, armen, rug en heupen. Tevens maakte zij melding van incontinentieproblemen. Verweerder heeft naar aanleiding van deze ziekmelding aan eiseres een ZW-uitkering toegekend.
1.4
Verweerder heeft die ZW-uitkering per 9 juni 2017 beëindigd. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat eiseres niet langer ongeschikt was om het werk van servicedeskmedewerker ICT te verrichten.
1.5
De rechtbank heeft het beroep tegen deze beëindiging (zaaknummer SGR 17/7007) bij uitspraak van 19 maart 2018 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen deze uitspraak eveneens hoger beroep ingesteld. Dit hoger beroep loopt ook nog.
1.6
Eiseres heeft zich vanuit een WW-uitkeringssituatie op 15 juni 2017 opnieuw ziekgemeld nadat zij wederom door haar rug was gegaan. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft pas op 9 februari 2018 een medisch onderzoek plaatsgevonden.
1.7
Bij het primaire besluit heeft verweerder heeft verweerder eiseres vanaf
15 juni 2017, subsidiair 12 februari 2018, uitkering op grond van de ZW geweigerd, omdat zij (weer) geschikt wordt geacht tot het verrichten van haar arbeid.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van mening is dat eiseres vanaf 15 juni 2017, subsidiair 12 februari 2018, (weer) in staat is om haar arbeid te verrichten. Daarnaast is overwogen dat vanaf 6 juni 2016 doorlopend WW-uitkering is verstrekt tot en met 9 februari 2018 en dat het eiseres redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat haar in 2017 geen ZW-uitkering is toegekend. Verder zijn er volgens verweerder geen toezeggingen gedaan of verwachtingen gewekt ten aanzien van het recht op ZW-uitkering. Slechts uit oogpunt van zorgvuldigheid heeft alsnog een inhoudelijke beoordeling plaatsgevonden en is hetgeen eerder mondeling is meegedeeld schriftelijk bevestigd. Van het met terugwerkende kracht hersteld melden, waarbij eiseres eerder niet duidelijk kon hebben begrepen weer hersteld te zijn, is geen sprake, aldus verweerder.
3. Eiseres voert aan dat verweerder heeft nagelaten om in bezwaar een volledige heroverweging te laten plaatsvinden met betrekking tot de vraag of zij op 15 juni 2017, subsidiair 12 februari 2018, arbeidsongeschikt was voor haar eigen werk. Zij stelt dat daarvan sprake was. Het feit dat de WW-uitkering niet 13 weken na 15 juni 2017 is omgezet in een ZW-uitkering betekent naar de mening van eiseres niet dat zij niet op en na
15 juni 2017 arbeidsongeschikt was. Als verweerder van mening was dat deze ziekmelding ten onrechte was gedaan, had het volgens eiseres voor de hand gelegen dat verweerder daarover een besluit zou hebben genomen. Daarvoor had eiseres opgeroepen moeten worden door een verzekeringsarts. Daarnaast voert eiseres aan dat de verzekeringsarts b&b geen eigen onderzoek heeft verricht en is uitgegaan van eerdere conclusies van andere verzekeringsartsen.
4.1
Op grond van artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde. Met het eigen werk wordt bedoeld: het laatste voor de ziekmelding verrichte werk. Dit blijkt uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB); zie onder meer de uitspraak van 19 juni 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:CA3756).
4.2
Ingevolge artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt, voor zover van belang, ten aanzien van een verzekerde die geen werkgever heeft als bedoeld in artikel 9, 10 of 12 onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn.
4.3
Om te kunnen bepalen of iemand geschikt of ongeschikt is voor het eigen werk, wordt die persoon medisch onderzocht door een verzekeringsarts of een bedrijfsarts in dienst van verweerder. De verzekeringsarts of bedrijfsarts geeft aan of er recht bestaat op een ZW-uitkering.
5.1
De procedure die nu aan de orde is, is het vervolg is op de eerdere ZW-procedure die bij de rechtbank aanhangig was en waarbij het ging om de beëindiging van de ZW-uitkering per 9 juni 2017. De rechtbank verwijst in dat kader naar haar uitspraak van
19 maart 2018. Zij neemt die uitspraak als uitgangspunt. Dit betekent dat bij de vraag of eiseres geschikt kan worden geacht voor haar arbeid moet worden uitgegaan van de laatstelijk voor het intreden van de werkloosheid verrichte arbeid, met inbegrip van de voor de aard van die arbeid wezenlijk te achten verlichtende omstandigheden.
5.2
Uit de stukken blijkt dat eiseres naar aanleiding van haar ziekmelding op
15 juni 2017 pas op 9 februari 2018 is gezien door de primaire verzekeringsarts. Nu ten aanzien van deze ziekmelding niet op een eerdere datum een medisch onderzoek heeft plaatsgevonden, gaat de rechtbank er vanuit dat de hersteldverklaring van eiseres betrekking heeft op de datum 12 februari 2018. Voor het hanteren van een eerdere datum ziet de rechtbank, anders dan verweerder, geen ruimte. Tevens gaat de rechtbank er, gelet op artikel 29, tweede lid, aanhef en onder d, ten eerste, van de ZW, van uit dat de ZW-uitkering is uitbetaald vanaf de eerste dag van de veertiende week na 15 juni 2017. De rechtbank zal dan ook beoordelen of eiseres vanaf 12 februari 2018 (weer) geschikt was tot het verrichten van haar arbeid.
6.1
De primaire verzekeringsarts heeft blijkens zijn rapport van 9 februari 2018 eiseres op die datum psychisch onderzocht. Een uitgebreid lichamelijk onderzoek heeft de verzekeringsarts niet noodzakelijk geacht vanwege het ontbreken van specifieke klachten. Verder heeft deze verzekeringsarts vastgesteld dat eiseres niet onder medische behandeling stond. Daarom heeft hij geen medische informatie ingewonnen.
De verzekeringsarts b&b heeft dossieronderzoek verricht en was aanwezig tijdens de hoorzitting en het spreekuur op 24 mei 2018. Deze verzekeringsarts heeft in zijn rapport van
30 mei 2018 uiteengezet waarom hij het eens is met de bevindingen van de primaire verzekeringsarts. Aangezien eiseres op de hoorzitting te kennen heeft gegeven dat zij niet onder behandeling van een fysiotherapeut staat en in bezwaar geen nieuwe medische informatie is overgelegd, heeft de verzekeringsarts b&b naar het oordeel van de rechtbank een nader lichamelijk onderzoek achterwege kunnen laten. De rechtbank is daarom van oordeel dat in deze zaak een zorgvuldig medisch onderzoek is verricht.
6.2
De primaire verzekeringsarts heeft geconstateerd dat de beperkingen die bij onderzoek kunnen worden vastgesteld dusdanig zijn verminderd dat er geen medisch objectiveerbare belemmering meer bestaat om op 9 februari 2018 weer in de maatgevende arbeid te hervatten.
6.3
De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport van 30 mei 2018 vermeld dat eiseres in bezwaar tegen het medisch oordeel van de primaire verzekeringsarts geen medische stukken heeft ingebracht die een ander licht werpen op haar belastbaarheid. Er is volgens de verzekeringsarts b&b dan ook geen reden om het standpunt van de primaire verzekeringsarts ten aanzien van de arbeidsgeschiktheid voor onjuist te houden. De verzekeringsarts b&b is daarom tot de conclusie gekomen dat eiseres, gelet op de onderzoeksbevindingen van de primaire verzekeringsarts, op 12 februari 2018 arbeidsgeschikt is.
Naar het oordeel van de rechtbank lag het op de weg van eiseres om met objectieve medische informatie te komen op basis waarvan twijfel had kunnen ontstaan over de medische beoordeling van de beide verzekeringsartsen. Dergelijke informatie heeft eiseres niet in het geding gebracht. De rechtbank onderschrijft om deze reden de medische grondslag van het bestreden besluit voor zover deze betrekking heeft op de datum
12 februari 2018. De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht en ziet daarom geen reden een deskundige te benoemen.
7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht en op goede gronden tot het oordeel is gekomen dat eiseres per 12 februari 2018 in staat moet worden geacht om het eigen werk te verrichten. Verweerder heeft daarom met juistheid besloten dat eiseres per 12 februari 2018 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
8. Het beroep is dan ook ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van drs.
A.C.P. Witsiers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.