In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juni 2019 een mondeling vonnis uitgesproken in een civiele procedure tussen Hoist Finance AB en een gedaagde partij. De eiser, Hoist Finance AB, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde op basis van een openstaande schuld uit een overeenkomst van geldlening die de gedaagde in 2006 met Mahuko Financieringen B.V. is aangegaan. De gedaagde heeft als verweer aangevoerd dat er geen rechtsgeldige cessie van de geldlening heeft plaatsgevonden, dat de vordering is verjaard omdat hij geen sommatiebrieven heeft ontvangen, en dat de hoofdsom onvoldoende onderbouwd is.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er wel degelijk een rechtsgeldige cessie heeft plaatsgevonden en dat de gedaagde zijn verplichting om een adreswijziging door te geven aan Mahuko niet is nagekomen. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de gedaagde geen beroep kan doen op verjaring, aangezien de verjaringstermijn door de verzending van de sommatiebrieven door Mahuko is gestuit. De rechtbank heeft de gedaagde vervolgens veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 99.555,75, vermeerderd met rente en proceskosten. De uitspraak benadrukt de verplichting van de schuldenaar om adreswijzigingen door te geven aan de kredietverlener en de gevolgen van het niet-naleven van deze verplichting.
De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van Hoist begroot op € 4.465,89 en de nakosten vastgesteld. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is op 21 juni 2019 verzonden.