ECLI:NL:RBDHA:2019:6208

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juni 2019
Publicatiedatum
20 juni 2019
Zaaknummer
NL19.9884
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in het kader van uitzetting naar Iran

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juni 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die op 2 maart 2019 aan de eiser was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, vertegenwoordigd door mr. D. Schaap, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring en verzocht om schadevergoeding. De maatregel van bewaring werd opgeheven op 14 mei 2019, waarna de rechtbank het onderzoek ter zitting heeft geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken. De rechtbank heeft op 6 juni 2019 het onderzoek hervat.

De rechtbank heeft overwogen dat, omdat de bewaring is opgeheven, de beoordeling zich beperkt tot de vraag of de eiser recht heeft op schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan een eerdere uitspraak ten grondslag lag. De eiser voerde aan dat er geen zicht op uitzetting naar Iran was, omdat het onduidelijk was wanneer hij gepresenteerd kon worden bij de Iraanse autoriteiten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de omstandigheden niet zodanig waren dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep ongegrond is en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en bekendgemaakt op 13 juni 2019, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.9884

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juni 2019 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

(gemachtigde: mr. D. Schaap),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. L. Verhaegh).

Procesverloop

Verweerder heeft op 2 maart 2019 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
Verweerder heeft op 14 mei 2019 de maatregel van bewaring opgeheven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2019. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken. Verweerder heeft op 22 mei 2019 van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Eiser heeft 23 mei 2019 op de informatie van verweerder gereageerd.
Op 29 mei 2019 heeft de rechtbank nadere vragen aan verweerder gesteld. Op 5 juni 2019 heeft verweerder hierop gereageerd. Op 6 juni 2019 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting hervat. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 29 maart 2019 (in de zaak NL19.4899) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Eiser voert aan dat zicht op uitzetting naar Iran ontbreekt. De maatregel is immers opgeheven, omdat het onduidelijk is wanneer eiser gepresenteerd kan worden bij de Iraanse autoriteiten. Eiser geeft daarbij aan dat uit het voortgangsrapport van 14 mei 2019 blijkt dat er een moeizame samenwerking is met Iran en dat dit niet sinds gisteren het geval is. Naar aanleiding van de door verweerder overgelegde cijfers omtrent het aantal vreemdelingen die zijn teruggekeerd naar Iran voert eiser aan dat zicht op uitzetting in de zin van gedwongen terugkeer vanaf het begin van de bewaring heeft ontbroken. Door de Iraanse autoriteiten wordt alleen een laissez-passer afgegeven als de vreemdeling verklaart dat hij wil terugkeren. Het ontbreekt verweerder dus de mogelijkheid om de vreemdeling onder dwang te doen terugkeren. Eiser verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 1 juli 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BJ1600).
3.1.
Het M113-formulier van 14 mei 2019 vermeldt dat de reden voor opheffing is dat het onduidelijk is wanneer betrokkene gepresenteerd kan worden bij de Iraanse ambassade. Uit het enkele feit dat verweerder dit gegeven in zijn belangenafweging heeft betrokken kan echter niet op voorhand worden afgeleid dat op
14 mei 2019 of een eerdere datum vaststond dat eiser niet binnen redelijke termijn gepresenteerd zou kunnen worden. Te minder nu verweerder in antwoord op vragen van de rechtbank bij brief van 5 juni 2019 heeft gesteld dat eind 2018 twee presentaties bij de Iraanse autoriteiten hebben plaatsgevonden en dat geen noodzaak bestond om toen gelijk een nieuwe presentatie te plannen, omdat er toen geen vreemdelingen in bewaring zaten die stelden dat zij de Iraanse nationaliteit hebben. Daarbij is tevens van belang dat verweerder bij de vaststelling van de datum van een presentatie afhankelijk is van de Iraanse autoriteiten. Dat de samenwerkingsrelatie met Iran blijkens de voortgangsrapportage van
14 mei 2019 moeizaam is, biedt op grond van het vorenstaande onvoldoende grond voor een andersluidend oordeel.
3.2.
Uit de brief van verweerder van 22 mei 2019 volgt dat vanuit bewaring in 2017 en 2018 respectievelijk zes en veertien vreemdelingen gedwongen zijn teruggekeerd naar Iran en dat in 2019 vanuit bewaring geen vreemdelingen gedwongen zijn teruggekeerd naar Iran. Verder volgt uit deze brief dat in 2017, 2018 en 2019 geen laissez-passers zijn verstrekt door de Iraanse autoriteiten. Dit maakt echter niet dat het zicht op uitzetting van eiser op enig moment is komen te ontbreken, nu verweerder onweersproken heeft gesteld dat een laissez-passer zal worden verstrekt wanneer eiser ten overstaan van de Iraanse autoriteiten verklaart dat hij wenst terug te keren naar Iran. Niet gebleken is dat de door eiser bij zijn presentatie aan de consulaire vertegenwoordiging van Iran af te leggen verklaring dat hij bereid is vrijwillig naar Iran terug te keren een zodanige strekking heeft dat het afleggen daarvan verder gaat dan binnen het bestek van de op hem rustende verplichting Nederland eigener beweging te verlaten redelijkerwijs van hem zou kunnen worden verlangd (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 4 september 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BF0502). Evenmin is gebleken dat de vliegtuigmaatschappijen die op Iran vliegen, anders dan in de uitspraak waarnaar eiser heeft verwezen, geen passagiers vervoeren die onder dwang (met de sterke arm) worden uitgezet. Het betoog van eiser slaagt dus niet.
4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. de Gans, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Mercelina, griffier.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op 13 juni 2019.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.