Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] ,
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
Procesverloop
Overwegingen
Eiser en zijn echtgenote hebben elkaar in 2010 ontmoet en zijn in 2011 gehuwd. De echtgenote van eiser heeft de Nederlandse nationaliteit.
Eiser heeft van 23 juni 2011 tot 23 juni 2017 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd gehad onder de beperking “verblijf bij partner [echtgenote] ’.
Op [geboortedatum 2] is hun zoon geboren, [zoon] , eveneens van Nederlandse nationaliteit.
Eiser is op 16 december 2014 op zijn woonadres in Nederland aangehouden op verzoek van de Duitse autoriteiten. Eiser is bij vonnis van 5 oktober 2015 van het Landgericht Dortmund te Duitsland veroordeeld tot twaalf jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf wegens het medeplegen van handel in verdovende middelen tussen Nederland en Duitsland in de periode juli 2014 tot en met oktober 2014. Dit vonnis is onherroepelijk geworden op 6 oktober 2016.
Ten slotte is het uitgevaardigde inreisverbod een ambtelijke misslag omdat alleen de autoriteiten op wiens grondgebied een vreemdeling verblijft, daartoe bevoegd zijn. Eiser verblijft echter niet in Nederland maar in Duitsland. Het inreisverbod wordt daarom ingetrokken. Eiser wordt wel ongewenst verklaard. Verweerder heeft getoetst aan het communautaire openbare orde beleid en geoordeeld dat sprake is van een actuele, werkelijk en ernstige bedreiging.
Ten aanzien van de ongewenstverklaring
Het beroep is daarom, voor zover gericht tegen de ongewenstverklaring, prematuur ingediend, zodat het niet-ontvankelijk is. De rechtbank zal het beroepschrift dan ook, voor zover gericht tegen de ongewenst verklaring, naar verweerder doorsturen om te behandelen als bezwaarschrift op grond van artikel 6:15 Awb.
De rechtbank stelt vast dat verweerder zich primair op het standpunt stelt dat eisers verblijfsvergunning kon worden ingetrokken, omdat de norm zoals genoemd in artikel 3.86, eerste lid, aanhef en onder b, en derde lid Vb is overschreden. Dat is tussen partijen niet in geschil. De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder (ook) heeft getoetst aan het unierechtelijke openbare orde criterium. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding de zaak aan te houden in afwachting van de antwoorden op de gestelde prejudiciële vragen.
De rechtbank zal hierna beoordelen of verweerder het unierechtelijke openbare orde criterium aan eiser heeft kunnen tegenwerpen.
Uit de aangehaalde arresten C.S. en Rendon Marin volgt dat een zorgvuldige beoordeling, met name als het gaat om de belangen van het kind, moet worden gemaakt. Deze heeft in casu in het bestreden besluit ook plaatsgevonden. Voorts is geen sprake van vergelijkbare zaken omdat het in deze zaken ging om vreemdelingen die eenhoofdig met het gezag en de opvoeding van de kinderen waren belast. Dat is in casu niet aan de orde. Ook ging het in genoemde zaken om beduidend lagere straffen, te weten celstraffen van twaalf en negen maanden, noch afgezien van de omstandigheid dat in de onderhavige zaak eiser door zijn detentie al jarenlang van het kind gescheiden is. Ten aanzien van het beroep op het arrest Chavez-Vilchez stelt verweerder dat evenmin sprake is van een vergelijkbare situatie. Aangezien eiser op het moment dat zijn zoon één jaar oud was in detentie is geraakt en hij is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaar kan bezwaarlijk worden gesproken van een rol als verzorgende ouder. Ook al zou eiser moeten worden aangemerkt als verzorgende ouder, dan nog leidt dit niet tot een succesvol beroep op het arrest. In dit geval wordt het rechtmatig verblijf immers beëindigd vanwege openbare orde, waarbij getoetst wordt aan het unierechtelijk openbare orde criterium.
Het Hof heeft bij het voormelde arrest, samengevat weergegeven, geoordeeld dat alle omstandigheden (meer in het bijzonder de leeftijd van het kind, zijn lichamelijke en emotionele ontwikkeling, de mate van zijn affectieve relatie zowel met de ouder die burger van de Unie is als met de ouder die onderdaan van een derde land is, evenals het risico dat voor het evenwicht van het kind zou ontstaan indien het van deze laatste ouder zou worden gescheiden) dienen te worden betrokken bij de beoordeling van het standpunt dat een kind dat burger van de Europese Unie (EU) is, genoopt is om als gevolg van het besluit van verweerder het grondgebied van de EU te verlaten.
Zoals hiervoor is overwogen onder rechtsoverweging 4.2 tot en met 4.4 heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het rechtmatig verblijf van eiser is beëindigd vanwege een gevaar voor de openbare orde en dat daarbij reeds getoetst is aan het unierechtelijk openbare orde criterium. Daarnaast heeft verweerder alle omstandigheden, onder meer de leeftijd van het kind, de rol van eiser in de verzorging en opvoeding en de (psychische) ontwikkeling van het kind, bij de beoordeling betrokken. Ook heeft verweerder betrokken dat ook niet is gebleken dat eisers zoon, door de beëindiging van eisers verblijfsrecht in Nederland, gedwongen zal worden om de Unie te verlaten omdat hij sinds zijn geboorte bij zijn moeder verblijft. Deze beroepsgrond faalt daarom.
Beslissing
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen de ongewenstverklaring, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond.