3.4De beoordeling van de tenlastelegging
De weginrichting
Voordat de rechtbank over gaat tot een beoordeling van de tenlastelegging zal de rechtbank enige overwegingen wijden aan de weginrichting ter plaatse van het ongeval.
In het proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse (hierna: VOA) wordt over de locatie van het ongeval vermeld dat het gaat om de Thorbeckelaan te Gouda.
De plaatselijke verkeerssituatie is beschreven en beoordeeld in een proces-verbaal van bevindingen. Bij de beoordeling is gebruik gemaakt van de richtlijnen van het kennisplatform CROW. Het CROW geeft richtlijnen en aanbevelingen voor de inrichting van een weg. Indien een inrichting niet is genoemd in het CROW dan is deze inrichting niet aanbevolen. De Thorbeckelaan is een vrij drukke weg met intensief autoverkeer, waaronder het verkeer van lijnbusdiensten. Er zijn meerdere middelbare scholen in de buurt, wat veel fietsverkeer met zich brengt. De huidige indeling met een middengeleider kreeg de weg in 2005. In 2015 is de weg gereconstrueerd en is de middengeleider breder gemaakt om het oversteken gemakkelijker te maken. De rijbaan en de fietsstrook zijn bij die gelegenheid versmald. Na het ongeval zijn enkele metingen verricht. Gebleken is dat de rijstrook een breedte heeft tussen de 2,76 en 2,80 meter en de fietsstrook een breedte van 1,54 meter.
De bij het ongeval betrokken lijnbus heeft een breedte van 2,50 meter. Met de spiegels heeft de bus een breedte van 2,90 meter.
Een fiets met zijn bestuurder is 0,75 meter breed. Op de Thorbeckelaan konden op de fietsstrook twee fietsers net naast elkaar fietsen, zij het dat rekening gehouden dient te worden met de vetergang (de lichte slingerbeweging die wordt gemaakt door het voortdurend corrigeren van onbalans). Kinderen tot 14 jaar hebben daarbij een verhoogde kans om te slingeren. In het CROW wordt aanbevolen dat een gebiedsontsluitingsweg met fietsstrook binnen de bebouwde kom een fietsstrook heeft van minimaal 1.70 meter breed en een rijstrook van minimaal 2.90 meter breed.
De huidige inrichting van de Thorbeckelaan voldoet dan ook niet aan de richtlijnen van het CROW wat betreft de breedte van de rij- en fietsstrook, waardoor op deze locatie op grond van de CROW richtlijnen twee naast elkaar fietsende fietsers niet kunnen worden ingehaald door een stadsbus. In de huidige richtlijnen van het CROW wordt een middengeleider met fietsstroken langs de rijstrook op een gebiedsontsluitingsweg niet genoemd en derhalve zijn hier dus geen aanbevelingen voor. Daaruit volgt dat die weginrichting niet wordt aanbevolen.
Toedracht van de aanrijding
De verdachte heeft verklaard dat zij op de dag van het ongeval als bestuurder van de bus reed. Zij had al vaker op die weg gereden en zag een groep bestaande uit twee fietsers en daarvoor een groep bestaande uit drie fietsers rijden. De groep van twee fietsers haalde de groep van drie fietsers in. Toen de groep van twee fietsers weer op de fietsstrook reed, begon de verdachte aan haar inhaalmanoeuvre. Zij reed ongeveer 25 kilometer per uur en reed, zo heeft zij verklaard, een halve meter tot een meter van de stippenlijn tussen de rijbaan en de fietsstrook. Op een gegeven moment hoorde de verdachte een klap en voelde zij dat de bus rechtsachter iets omhoog kwam. De verdachte bracht de bus daarna tot stilstand.
De bus waarin verdachte reed verkeerde rijtechnisch in een voldoende staat van onderhoud, en vertoonde geen gebreken en/of bijzonderheden, welke mogelijk van invloed zijn geweest op het ontstaan, dan wel het verloop, van het ongeval. Uit het onderzoek is gebleken dat de bus over de Thorbeckelaan reed, komende uit de richting van de Bleulandweg. Rechts naast de rijbaan van de Thorbeckelaan – waar de bus reed – is een fietsstrook gemarkeerd. Het slachtoffer reed op deze fietsstrook, naast een andere fietser aan de zijde van de rijbaan, ook komende vanuit de richting van de Bleulandweg.
Op de camerabeelden van de bus is te zien dat, op het moment dat de fietser wordt ingehaald, het linker handvat van de fiets ter hoogte van de onderste spiegel aan de rechterzijde is en dat die spiegel op dat moment, kennelijk door aanraking met het handvat, naar binnen gedraaid wordt. Hierna is te zien dat de fietser in onbalans wordt gebracht en ten val komt.
Door de confrontatie tussen de bus en de fiets was er aan bijna de gehele rechterzijde van de bus schade ontstaan in de vorm van krassen. Het stuur van de fiets was ontzet en op het linker handvat waren schuursporen zichtbaar.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de aanrijding is ontstaan doordat de verdachte met de bus het slachtoffer inhaalde, waardoor de bus een confrontatie heeft gehad met de fiets van het slachtoffer en het slachtoffer ten val is gekomen en onder de bus terecht is gekomen. Het slachtoffer is als gevolg van het ongeval overleden.
Schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994?
De rechtbank stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 het volgens vaste jurisprudentie aankomt op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden van het geval. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een ernstige mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. De ernst van het gevolg is zonder meer niet voldoende om te concluderen dat de verdachte daaraan schuld had (ECLI:NL:HR:2004:AO5822). De verdachte moet als buschauffeur iedere dag talloze inschattingen maken en telkens in een zeer kort tijdsbestek beslissen hoe te handelen. Bij het maken van die inschattingen spelen ervaring en intuïtie een belangrijke rol, alsook het gedrag van de gemiddelde verkeersdeelnemer. De verdachte reed over de weg. Voor haar reed het slachtoffer samen met een ander. Daarvoor reed een groep bestaande uit drie fietsers. Het slachtoffer haalde met een ander de groep van drie fietsers in. De verdachte zag dit en besloot achter de fietsers te blijven rijden. Pas toen het slachtoffer en de ander weer terug op de fietsstrook reden is verdachte aan haar inhaalbeweging begonnen. Zij veronderstelde dat dat op dat moment mogelijk was Dat bleek een fatale inschattingsfout van de verdachte te zijn. De rechterspiegel van de bus kwam tegen het linker handvat van de fiets van het slachtoffer aan, waardoor het slachtoffer viel en onder de bus terecht kwam.
De rechtbank acht bovengenoemde inschattingsfout van de verdachte niet zodanig onbegrijpelijk en verwijtbaar dat deze fout kan worden aangemerkt als aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag. Die beoordeling wordt niet anders door het gegeven dat de verdachte een professioneel bestuurder is aan wie hogere eisen moeten worden gesteld. Daartoe weegt mee dat de weg als doorgaande ontsluitingsweg in de bebouwde kom door zijn inrichting, met een afzonderlijke rijstrook en een afzonderlijke fietsstrook, beoogt zowel voor het intensieve busverkeer als voor het drukke fietsverkeer een vlotte afwikkeling te bieden, waarbij het autoverkeer en dus ook het openbaar vervoer zich als regel sneller beweegt dan het fietsverkeer. De Thorbeckelaan is aldus ontworpen en presenteert zich dan ook als een weg waar het autoverkeer het verkeer op de fietsstrook veilig voorbij kan gaan (inhalen).
Gelet op het voorgaande spreekt de rechtbank verdachte vrij van het verkeersmisdrijf van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 5 WVW 1994
Het subsidiair ten laste gelegde is toegesneden op artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, waarin strafbaar wordt gesteld het zich zodanig op de weg gedragen dat gevaar wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt, dan wel het verkeer wordt gehinderd of kan worden gehinderd. Het gaat daarbij niet om abstracte gevaarzetting of hinder, maar om concrete gevaarzetting of hinder. Bij de vraag of een bepaalde handeling kan worden aangemerkt als gevaarzettend gaat het om de handeling in concreto in het licht van alle omstandigheden van het geval.
Dat sprake is van het veroorzaken van een gevaar op de weg, zoals subsidiair ten laste is gelegd acht de rechtbank wel bewezen.
Op het moment dat de verdachte aan haar inhaalbeweging begon, reed zij achter het slachtoffer. Het slachtoffer reed op dat moment samen met een ander op een smalle fietsstrook. In het midden van de weg bevond zich een brede middengeleider, waardoor de weg ter plaatse smal was. Niet uit te sluiten valt dat de verdachte door de inrichting van de weg op het verkeerde been is gezet en dacht dat het mogelijk zou zijn het slachtoffer op die plek in te halen, nu het slachtoffer op de fietsstrook reed en de rijbaan dus vrij was.
Vorenbedoeld gevaarzettend gedrag van de wegbeheerder neemt evenwel niet weg dat de verdachte als bestuurder van een lang en breed voertuig had kunnen en moeten zien dat inhalen juist op die plek gevaar met zich zou kunnen brengen. Als ervaren buschauffeur moet zij immers geacht worden ook zelfstandig een inschatting van de breedte van haar voertuig ten opzichte van de op de weg beschikbare ruimte te kunnen maken. Door op bovengenoemde locatie toch in te halen heeft de verdachte, rijdend als professioneel bestuurder, een gevaar op de weg veroorzaakt. De verdachte heeft zich daarmee naar het oordeel van de rechtbank schuldig gemaakt aan gevaarzetting, welk gevaar zich ook daadwerkelijk heeft verwezenlijkt nu haar handelen heeft geresulteerd in een verkeersongeval.