ECLI:NL:RBDHA:2019:6013

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2019
Publicatiedatum
13 juni 2019
Zaaknummer
FT RK 19/562
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot een bevel voor een schuldregeling op basis van de Faillissementswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juni 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling door verzoekster, die een totale schuld heeft van € 125.163,25 aan elf schuldeisers. Verzoekster, die 40 uur per week werkt, ontvangt minder dan het minimumloon en heeft een verzoek ingediend om een schuldregeling te laten goedkeuren door haar schuldeisers, op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. Tijdens de zitting op 29 mei 2019 was verweerster, ING Bank N.V., niet verschenen, ondanks dat zij behoorlijk was opgeroepen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeboden schuldregeling door andere schuldeisers is aanvaard, maar dat verweerster heeft geweigerd in te stemmen met deze regeling. De rechtbank overweegt dat het iedere schuldeiser vrijstaat om volledige betaling van zijn vordering te verlangen en dat een schuldeiser slechts onder bijzondere omstandigheden kan worden gedwongen om in te stemmen met een schuldregeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat verzoekster niet heeft aangetoond dat de weigering van verweerster onredelijk was, vooral gezien het feit dat verzoekster niet in staat is gebleken om een beter betalende baan te vinden.

De rechtbank concludeert dat het minnelijk traject voor schuldeisers niet gunstiger is dan de wettelijke schuldsaneringsregeling en wijst het verzoek om een bevel tot instemming met de schuldregeling af. Verzoekster heeft aangegeven het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling te handhaven, indien het verzoek ex artikel 287a zou worden afgewezen. De rechtbank heeft besloten om hierover afzonderlijk vonnis te wijzen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team insolventies – enkelvoudige kamer
rekestnummer: C/09/571823 / FT RK 19/562 en FT RK 19/563
vonnis van 12 juni 2019
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode en woonplaats],
verzoekster,
tegen
ING Bank N.V.,
gevestigd te Leeuwarden,
vertegenwoordigd door Vesting Finance,
gevestigd te Amersfoort,
verweerster.

1.De procedure

1.1
Op 10 april 2019 is door verzoekster tegelijk met het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling een verzoek ingediend tot het bevelen in te stemmen met een door haar aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet (Fw).
1.2
Ter terechtzitting van 29 mei 2019 is verzoekster, vergezeld van [X], schuldhulpverlener gemeente [A], hierover gehoord.
1.3
Verweerster is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen ter terechtzitting.
1.4
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1
Verzoekster heeft blijkens de verklaring ex artikel 285 lid 1 onder a Fw een totale schuld van € 125.163,25 aan elf schuldeisers.
2.2
De vordering van verweerster op verzoekster bedraagt € 56.744,05, zijnde 45,34% van de totale schuldenlast.
2.3
Namens verzoekster is bij brief van 10 oktober 2018 een schuldregeling aangeboden, inhoudende dat aan preferente en concurrente schuldeisers een uitkering wordt gedaan van respectievelijk 7,18% en 3,95%, na het verstrijken van een periode van 36 maanden, tegen finale kwijting van het restant van hun vorderingen.
2.4
De aangeboden schuldregeling is door de andere schuldeisers aanvaard.

3.Standpunt van de partijen

3.1
Verzoekster stelt dat verweerster in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot een weigering van de medewerking aan de schuldregeling die zij heeft aangeboden, nu de andere schuldeisers wel hebben ingestemd met de aangeboden schuldregeling.
3.2
Verweerster heeft aan haar weigering ten grondslag gelegd dat zij, kort samengevat, van mening is dat verzoekster een hoger aanbod kan doen.

4.De beoordeling

4.1
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser vrijstaat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt betaald. Een schuldeiser kan dan ook slechts onder bijzondere omstandigheden worden gedwongen om in te stemmen met een aangeboden schuldregeling die er toe zal leiden dat door de schuldeisers afstand moet worden gedaan van een deel van een vordering. Een verzoek om weigerachtige schuldeisers te bevelen toch met de aangeboden schuldregeling in te stemmen, zal slechts kunnen worden toegewezen als de desbetreffende schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen enerzijds de onevenredigheid tussen de belangen van verweerster bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en anderzijds de belangen van verzoekster of van de overige schuldeisers die door die weigering wordt geschaad.
4.2
Verzoekster werkt 40 uur per week bij het bedrijf van haar broer. Zij verdient daarmee het minimumloon dat volgens een overgelegde loonstrook neerkomt op een nettobedrag van € 1.372,62 per maand. Volgens een overgelegde Vtlb-berekening bedragen de reiskosten voor woon-werkverkeer € 219,49 per maand en krijgt verzoekster die kosten niet vergoed. Uitgaande van deze gegevens levert een 40-urige werkweek verzoekster een bedrag van € 1.153,13 op, een bedrag dat lager is dan het minimumloon. Dit terwijl niet is gebleken dat verzoekster niet in staat geacht kan worden een beter betalende baan te vinden, dan wel een baan met soortgelijk inkomen, maar zonder (niet-vergoede) reiskosten. Onder deze omstandigheden zal van verzoekster in de WSNP – in het kader van de inspanningsverplichting – gevergd kunnen worden dat zij solliciteert naar een beter betalende baan, dan wel een baan met vergelijkbaar inkomen waarbij zij geen reiskosten heeft of waarbij de reiskosten wel worden vergoed. In dat geval zal maandelijks een hoger bedrag ten behoeve van de schuldeisers kunnen worden gereserveerd. Nu de ter terechtzitting aanwezige medewerker van de gemeente te kennen heeft gegeven dat verzoekster bij de uitvoering van het prognoseakkoord niet een dergelijke inspanningsverplichting zal worden opgelegd, kan de rechtbank er niet van uitgaan dat een buitengerechtelijk prognoseakkoord voor de schuldeisers tot een gunstiger resultaat zal leiden dan de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
4.3
Verzoekster heeft ter terechtzitting laten weten het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling te handhaven, indien het verzoek ex artikel 287a lid 1 van de Faillissementswet zou worden afgewezen. Op het toelatingsverzoek zal afzonderlijk vonnis worden gewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een bevel op voet van artikel 287a eerste lid Faillissementswet te geven.
Gewezen door mr. R. Cats, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juni 2019 in tegenwoordigheid van A.S. Snel, griffier.
Tegen deze uitspraak kan de schuldenaar gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak in hoger beroep komen, in te stellen door een verzoekschrift, uitsluitend via een advocaat in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag.
Dit is slechts mogelijk indien de schuldenaar ook op dezelfde wijze hoger beroep instelt tegen de uitspraak tot afwijzing van het daarmee samenhangende verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling (art. 292 lid 3 Faillissementswet).