ECLI:NL:RBDHA:2019:5711

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
5 juni 2019
Zaaknummer
AWB 17/7468
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van gezinshereniging met een Eritrese echtgenoot

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Eritrese eiseres en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van gezinshereniging. De rechtbank constateert dat de staatssecretaris in het bestreden besluit de aanvraag niet heeft afgewezen op de gronden van een niet nagekomen samenwerkingsverplichting of een frauduleus verzoek om gezinshereniging. De rechtbank oordeelt dat het ontbreken van officiële bewijsstukken en het gebrek aan plausibiliteit van de gegeven uitleg door de staatssecretaris onvoldoende zijn gemotiveerd. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn vergewisplicht en dat de overgelegde kerkelijke huwelijksakte niet terzijde had mogen worden geschoven. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de onofficiële documenten die door de eiseres zijn overgelegd en dat er aanleiding was voor nader onderzoek in de vorm van een identificerend gehoor. Het beroep van de eiseres wordt gegrond verklaard, het bestreden besluit wordt vernietigd en de staatssecretaris wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/7468
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 28 mei 2019 in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] , van Eritrese nationaliteit,
eiseres,
(gemachtigde: mr. M.L. van Riel, advocaat te Alkmaar),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigden: mrs. J.D. Albarda en E. de Jong, beiden werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2016 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis bij haar echtgenoot, de heer [referent] (referent), afgewezen.
Bij besluit van 9 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 6 september 2017 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2017. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Voorts is referent verschenen en een tolk, de heer [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. J.D. Albarda.
De rechtbank heeft partijen vervolgens op 18 december 2017 bericht dat het onderzoek wordt heropend en het beroep wordt aangehouden in afwachting van de beantwoording van de door deze rechtbank en zittingsplaats bij uitspraak van 14 november 2017 (ECLI:NLRBDHA:2017:13124) gestelde prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) in een vergelijkbare zaak.
Bij brief van 22 januari 2019 heeft de rechtbank partijen bericht dat het beroep, mede op grond van recente jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 16 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1637) en het nieuwe beoordelingskader van verweerder voor nareisaanvragen, opnieuw op een zitting zal worden gepland.
Verweerder heeft op 6 maart 2019 nogmaals een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting is vervolgens voortgezet op 7 maart 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is met bericht van afwezigheid, niet ter zitting verschenen. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
De rechtbank heeft partijen vervolgens bericht dat het onderzoek wederom wordt heropend en dat aanleiding wordt gezien om de zaak door te verwijzen voor verdere behandeling naar de meervoudige kamer. De rechtbank heeft op 19 maart 2019 aan verweerder gevraagd te reageren op de beantwoording van voornoemde prejudiciële vragen door het Hof in het arrest van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:192).
Verweerder heeft op 21 maart 2019 schriftelijk gereageerd.
Het onderzoek ter zitting is daarna voortgezet door de meervoudige kamer op 28 maart 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. E. de Jong.

Overwegingen

1. De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Bij besluit van 12 oktober 2015 heeft verweerder aan referent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De vergunning is verleend met ingang van 6 juni 2015, geldig tot 6 juni 2020. Referent heeft vervolgens op 6 november 2015 een aanvraag ingediend voor een mvv nareis voor eiseres (zijn gestelde echtgenote).
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen op de volgende gronden. Eiseres heeft haar identiteit en de feitelijke gezinsband met referent niet met (officiële) documenten aangetoond en niet aannemelijk is geworden dat sprake is van bewijsnood.
Eiseres heeft een kopie van een verblijfsdocument uit Soedan overgelegd. Dit kan niet worden aangemerkt als een officieel identiteitsbewijs, omdat dit document niet is afgegeven door de Eritrese autoriteiten en ook niet bekend is of dit document is opgemaakt aan de hand van een Eritrees brondocument of op basis van de eigen verklaring van eiseres. Daarnaast komt het geboortejaar op het Soedanese verblijfsdocument, te weten 1990, niet overeen met wat referent tijdens het eerste gehoor heeft aangegeven. Referent heeft immers verklaard dat eiseres ongeveer 20 jaar geleden is geboren, zodat haar geboortejaar dan 1995 moet zijn. Dit verschil is te groot om te concluderen dat dit overeenkomt met de verklaring van referent, omdat hij tijdens het eerste gehoor aangegeven heeft dat hij de leeftijd slechts bij benadering heeft genoemd.
Verder heeft eiseres aangegeven dat zij haar Eritrese identiteitskaart tijdens haar reis naar Ethiopië is verloren. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat het ontbreken van deze identiteitskaart niet aan haar is toe te rekenen. Zij heeft namelijk eerst tijdens de bezwaarfase aangegeven dat ze de identiteitskaart is kwijtgeraakt, terwijl niet valt in te zien waarom zij dit niet eerder heeft aangegeven. Bovendien zijn de verklaringen van eiseres op dit punt zeer summier en niet nader onderbouwd.
Eiseres heeft ten slotte een huwelijksakte overgelegd van de Ethiopische orthodoxe kerk. Uit een onderzoek van Bureau Documenten van 1 juli 2016 is gebleken dat deze akte met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven. Eiseres heeft een contra-expertise overgelegd, maar uit het weerwoord van Bureau Documenten volgt dat de contra-expertise niet tot een ander oordeel leidt dan verwoord in het onderzoek van Bureau Documenten van 1 juli 2016.
Indien al uitgegaan moet worden van een traditioneel huwelijk, is niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een feitelijke gezinsband omdat de identiteit niet is aangetoond en niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres dit niet kan aantonen.
De overgelegde documenten, te weten het Soedanese verblijfsdocument en de huwelijksakte van de Ethiopische kerk, zijn overigens niet aan te merken als substantieel, indicatief bewijs.
Nu eiseres niet in bewijsnood verkeert, heeft verweerder van verder onderzoek, zoals een identificerend onderzoek, afgezien.
3. Eiseres heeft (samengevat) aangevoerd dat de aanvraag niet mag worden afgewezen louter vanwege het ontbreken van officiële documenten. Dit is in strijd met artikel 11, tweede lid, van de richtlijn 2003/86 (de Gezinsherenigingsrichtlijn).
Voorts heeft eiseres wel substantiële, indicatieve bewijzen overgelegd ter onderbouwing van haar identiteit en de gezinsband, namelijk het Soedanese verblijfsdocument en de kerkelijke huwelijksakte, die een pasfoto bevat. Ten onrechte werpt verweerder tegen dat het geboortejaar op het Soedanese verblijfsdocument niet overeenkomt met de verklaringen van referent afgelegd in het kader van zijn asielprocedure. Referent heeft immers al tijdens het eerste gehoor zelf aangegeven dat hij het exacte geboortejaar niet weet en dat hij het geboortejaar slechts bij benadering heeft genoemd.
Verweerder is daarnaast ten onrechte uitgegaan van het onderzoek van Bureau Documenten naar de huwelijksakte. De contra-expert, de heer [naam 2] , heeft immers onderzoek gedaan ter plaatse door mensen van de desbetreffende kerk te spreken en ook het kerkregister te bekijken. Ook heeft hij de stempel op de huwelijksakte gecontroleerd. Uit deze contra-expertise volgt dat het document wel authentiek is.
Verder stelt eiseres dat wel sprake is van bewijsnood. Eiseres heeft Eritrea illegaal verlaten zodat niet van haar verlangd kan worden dat zij zich tot de Eritrese autoriteiten wendt voor het verkrijgen van documenten ter onderbouwing van haar identiteit dan wel gezinsband. Eiseres is voorts gehuwd in Soedan en niet in Eritrea zodat ook daarom niet van haar verlangd kan worden dat zij de gezinsband met Eritrese documenten onderbouwt. Voorts worden sinds 2014 geen identiteitskaarten meer afgegeven in Eritrea. Eiseres is haar eigen identiteitskaart verloren tijdens de uitreis naar Ethiopië, waarbij sprake was van een vluchtsituatie.
Eiseres doet daarnaast (subsidiair) een beroep op paragraaf 2.1.1 van de Werkinstructie 2014/9, oftewel het van toepassing zijnde beleid ten tijde van het primaire besluit dat gunstiger is dan het huidige beleid van verweerder. Daaruit volgt dat verweerder een identificerend gehoor dient aan te bieden bij een vals bevonden huwelijksakte.
Ten slotte is het bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard en is eiseres ten onrechte niet gehoord in bezwaar.
4. Gelet op de afwijzingsgronden van verweerder en de daartegen gerichte beroepsgronden, acht de rechtbank het arrest van 13 maart 2019 van het Hof, waarin de door deze rechtbank en zittingsplaats gestelde prejudiciële vragen over artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn heeft beantwoord, van belang bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Verweerders primaire stelling in zijn reactie van 21 maart 2019 op dit arrest, te weten dat het arrest alleen ziet op de situatie van die specifieke casus, waarbij sprake is van het nareizen van een minderjarig pleegkind en daarom in het onderhavige geval niet van belang kan zijn, volgt de rechtbank niet. In dit arrest heeft het Hof, naar de rechtbank begrijpt, het algemene toetsingskader in nareiszaken op grond van de Gezinsherenigingsrichtlijn uiteengezet en nader toegelicht. De rechtbank neemt de Gezinsherenigingsrichtlijn en dit arrest daarom als uitgangspunt bij de beoordeling van het onderhavige beroep.
5. Het Hof stelt allereerst ten aanzien van de verplichtingen van de gezinshereniger en van zijn bij het verzoek om gezinshereniging betrokken gezinslid dat een dergelijk verzoek met name vergezeld moet gaan van “documenten waaruit de gezinsband blijkt”. Artikel 11, lid 2, van de Gezinsherenigingsrichtlijn preciseert dat het om “officiële bewijsstukken” moet gaan en dat bij gebreke daarvan de lidstaat “andere bewijsmiddelen inzake het bestaan van een dergelijke gezinsband in aanmerking neemt”. Artikel 5, lid 2, tweede alinea, van de Gezinsherenigingsrichtlijn preciseert dat “teneinde bewijs voor het bestaan van een gezinsband te verkrijgen, de lidstaten desgewenst gesprekken [kunnen] houden met de gezinshereniger en diens gezinsleden en ander onderzoek verrichten dat nodig wordt geacht” (rechtsoverweging 60 van het arrest). Hieruit volgt dat de gezinshereniger en zijn bij het verzoek om gezinshereniging betrokken gezinslid de verplichting hebben om met verweerder samen te werken, met name om hun identiteit en gezinsband vast te stellen alsmede de redenen die hun verzoek rechtvaardigen. Dit houdt in dat zij alle relevante bewijselementen verstrekken om te beoordelen of de door hen aangevoerde gezinsband daadwerkelijk bestaat en ook dat zij antwoord geven op vragen en verzoeken daarover van verweerder, dat zij zich ter beschikking van verweerder houden voor gesprekken of andere onderzoeken en dat zij, wanneer zij geen officiële bewijsstukken kunnen overleggen waaruit de gezinsband blijkt, uitleggen waarom zij dat niet kunnen doen (rechtsoverwegingen 61 en 62 van het arrest).
5.1
Vervolgens zet het Hof in rechtsoverwegingen 63 tot en met 65 uiteen hoe verweerder de bewijskracht of de plausibiliteit van de bewijselementen en de verklaringen, dan wel uitleg die de gezinshereniger en het betrokken gezinslid hebben verstrekt over het ontbreken daarvan, dient te beoordelen. Uit artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn volgt dat sprake moet zijn van een individuele beoordeling en dat verweerder rekening houdt met alle relevante elementen, daaronder begrepen de leeftijd, het geslacht, de opleiding, de herkomst en de sociale positie van de gezinshereniger of van het betrokken gezinslid alsmede met de specifieke culturele aspecten, zoals eveneens gepreciseerd in punt 6.1.2. van de richtsnoeren (mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 3 april 2014 betreffende richtsnoeren voor de toepassing van richtlijn 2003/86 inzake het recht op gezinshereniging). Hieruit volgt dat verweerder deze elementen, verklaringen en uitleg ten eerste objectief moet beoordelen aan de hand van zowel algemene als specifieke relevante, objectieve, betrouwbare, precieze en bijgewerkte informatie over de situatie in het land van herkomst, daaronder begrepen met name de wettelijke bepalingen en de wijze waarop deze worden toegepast, het functioneren van de administratieve diensten en eventueel het bestaan van tekortkomingen in bepaalde plaatsen of voor bepaalde groepen personen. Ten tweede moet verweerder ook rekening houden met de persoon van de gezinshereniger of van zijn bij het verzoek om gezinshereniging betrokken gezinslid, met de concrete situatie waarin zij zich bevinden en de bijzondere problemen waarmee zij worden geconfronteerd, zodat de eisen die kunnen worden gesteld aan de bewijskracht of de plausibiliteit van de elementen die de gezinshereniger of het gezinslid verstrekt, met name om aan te tonen dat het niet mogelijk is om officiële bewijsstukken van de gezinsband over te leggen, evenredig moeten zijn en moeten afhangen van de aard en het niveau van de problemen waaraan zij blootstaan.
5.2
Het Hof overweegt voorts dat indien de gezinshereniger de op hem rustende samenwerkingsplicht overduidelijk niet nakomt of indien op basis van objectieve elementen waarover de bevoegde nationale autoriteiten beschikken, duidelijk blijkt dat het om een frauduleus verzoek om gezinshereniging gaat, verweerder het verzoek mag afwijzen (rechtsoverweging 67).
Is er echter geen sprake van dergelijke omstandigheden, dan moet het ontbreken van officiële bewijsstukken waaruit de gezinsband blijkt en het eventuele gebrek aan plausibiliteit van de daarover gegeven uitleg, eenvoudigweg worden aangemerkt als elementen waarmee rekening moet worden gehouden bij de individuele beoordeling van alle relevante elementen van het geval en is verweerder niet vrijgesteld van de in artikel 11, lid 2, van de Gezinsherenigingsrichtlijn opgenomen verplichting om rekening te houden met andere bewijzen (rechtsoverweging 68).
Het Hof benadrukt andermaal dat uit artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn expliciet volgt dat ontbreken van bewijsstukken niet de enige reden mag zijn voor de afwijzing van een verzoek en dat de lidstaten in dergelijke gevallen verplicht zijn om rekening te houden met andere bewijzen van het bestaan van een gezinsband (rechtsoverweging 69).
6. Eiseres heeft geen officiële documenten afkomstig van de Eritrese autoriteiten overgelegd ter onderbouwing van haar identiteit en gezinsband. Eiseres heeft daarvoor een verklaring gegeven en gesteld dat sprake is van bewijsnood.
6.1
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit de onderhavige aanvraag niet heeft afgewezen op de grond dat eiseres dan wel referent de op hen rustende samenwerkingsverplichting overduidelijk niet zijn nagekomen of op de grond dat sprake is van een frauduleus verzoek om gezinshereniging zoals bedoeld in rechtsoverweging 67 van het voornoemde arrest. Verweerder heeft het voorgaande tijdens de zitting van 28 maart 2019 bevestigd. Nu daarvan geen sprake is, kunnen het ontbreken van officiële bewijsstukken waaruit de gezinsband blijkt en het eventuele gebrek aan plausibiliteit van de daarover gegeven uitleg, enkel worden aangemerkt als elementen waarmee door verweerder rekening moet worden gehouden bij de individuele beoordeling van alle relevante elementen van het geval. Verweerder heeft dit bij zijn beoordeling onvoldoende als uitgangpunt genomen.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn standpunt dat geen bewijsnood kan worden aangenomen met betrekking tot het overleggen van officiële documenten afgegeven door de Eritrese autoriteiten, onvoldoende gemotiveerd heeft. Verweerder heeft in het bestreden besluit en in het eerste verweerschrift het standpunt ingenomen dat eiseres haar verklaring voor het ontbreken van haar eigen identiteitskaart, te weten dat zij deze is verloren tijdens haar vlucht, eerder had moeten geven en acht die verklaring daarom niet plausibel. Weliswaar mag verweerder het feit dat eiseres deze uitleg pas in bezwaar naar voren heeft gebracht meewegen bij de beoordeling, maar dit is slechts een van de relevante elementen die verweerder bij de beoordeling diende te betrekken. Verweerder heeft de stelling van eiseres dat zij Eritrea illegaal heeft verlaten en daarom niet van haar verlangd kan worden dat zij zich tot de Eritrese autoriteiten wendt voor het verkrijgen van documenten ter onderbouwing van haar identiteit dan wel gezinsband, niet meegewogen bij de verrichte beoordeling. Voorts heeft eiseres erop gewezen dat er sinds 2014 geen identiteitskaarten meer afgegeven worden in Eritrea. Ook hier is verweerder niet op ingegaan bij de door hem verrichte beoordeling. Derhalve bevat het bestreden besluit een motiveringsgebrek en een zorgvuldigheidsgebrek op dit punt.
7. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar identiteit en gezinsband wel andere, onofficiële bewijzen overgelegd, namelijk een Soedanees verblijfsdocument en een Ethiopische, kerkelijke huwelijksakte.
8. De rechtbank zal hierna allereerst beoordelen of verweerder terecht, op grond van het onderzoek en het weerwoord van Bureau Documenten, geen waarde aan de overgelegde kerkelijke huwelijksakte heeft gehecht.
8.1
De rechtbank overweegt in dit verband dat volgens vaste jurisprudentie (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 27 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2116) een advies van het Bureau Documenten een deskundigenadvies is aan verweerder ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden. Verweerder moet zich, zo volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BK8644) indien hij een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, gelet op artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van vergewissen dat dit naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Indien het deskundigenadvies naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is, kan de desbetreffende verzoeker de uitkomst van het advies slechts met succes bestrijden door een andersluidende contra-expertise van een deskundige in te brengen.
8.2
In de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 1 juli 2016 is het volgende over de huwelijksakte opgenomen:
“2.1. Na onderzoek van het document is het volgende gebleken:
1. De basisgegevens zijn middels een druktechniek aangebracht.
2. De variabele gegevens zijn met pen ingevuld.
3. Het document is voorzien van een foto van het gestelde paar.
2.2.
Conclusie:
Betreffende de echtheid opmaak van het document: Gelet op het beschikbare vergelijkingsmateriaal is het document met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd opgemaakt en afgegeven. Betreffende de inhoud van het document: dezerzijds kan niet worden vastgesteld of het document inhoudelijk juist is.”
8.3
De heer [naam 2] heeft op verzoek van eiseres een contra-expertise uitgevoerd naar deze kerkelijke huwelijksakte. Eiseres heeft de door hem opgestelde contra-expertise met de titel “Expert report re marriage certificate [referent] ”, van 31 augustus 2017, ingebracht. Daarin is voor zover relevant het volgende opgenomen:
pagina 6, vijfde alinea:
“I am not a forensic expert and do not run a forensic laboratory. Thus I do not analyse the quality of paper, the ink and stamps and seals of documents sent to me for assessment. Given the huge variety of papers, inks, and toner used in Eritrea or in Ethiopia from one office to the other and over the years that would be a nearly impossible undertaking even for a major forensic laboratory due to lack of adequate specimens for comparison. However, over the years I collected a large number of copies of genuine documents covering a broad spectrum of matters. These and my expertise allow me to assess the format and the contents of documents and where possible the signature if the officials allegedly issuing them and their political, legal and administrative context. When asked to assess documents I first request for a preliminary assessment genuine copies of the documents in question. If a final assessment is to be undertaken I request to see the originals. ”
pagina 11, vierde alinea:
“Both the Eritrean and the Ethiopian Orthodox Church in Khartoum keep hard copy registers of the marriages and baptisms performed reaching back more than 20 years.”
Vervolgens is een afbeelding van een originele huwelijksakte van de Ethiopische, orthodoxe kerk Tewahdo in Khartoum opgenomen met de volgende tekst:
“It is to be noted that the stamp of this church has the inscription:
Ethiopian Orthodox Tewahdo Religionand not as it is usual with the stamp of the Ethiopian Orthodox Tewahdo churches in Ethiopia
Ethiopian Orthodox Tewahdo Church.”
Pagina 12, bovenaan:
Een stempel is afgebeeld met de tekst “Ethiopian Orthodox Tewahdo Religion”. Daaronder staat de tekst:
“This stamp was affixed in my presence by [naam 3] of the Khartoum Ethiopian Orthodox Tewahdo Church, who also put the date and his signature to it.”
Pagina 13:
Op deze pagina is een afbeelding geplaatst van de huwelijksakte van eiseres en referent en deze wordt geduid als Marriage Certificate KYG. Vervolgens staat de tekst:
“In format and contents the document KYG submitted agrees with genuine marriage certificates issued by the Ethiopian Orthtodox Tewahdo Church Khartoum (Debreselame Medhanie Alem Church). The registration number indicates that this marriage certificate was issued in 2015 GC, two years after the marriage was conducted.
The certificate is registered under this number in the marriage register kept at the Ethiopian Orthodox Church. I couId verify the registration but was not permitted to take a picture of the page of the marriage register.
Based on information collected on Eritrean marriages in Sudan and the comparison with the genuine marriage certificates issued by the Ethiopian Orthodox Tewahdo Church Khartoum I have no professional reason whatsoever to doubt the authenticity of the submitted document. The Ethiopian Orthodox Church Khartoum was canonically and legally fully authorized to perform a marriage of orthodox Eritreans and to issue a legally valid marriage certificate for this marriage.”
8.4
Bureau Documenten heeft met een weerwoord van 6 september 2017 op de contra-expertise gereageerd. Daarin is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
“Het onderzoek van [naam 2] betreft geen technisch onderzoek. Bureau Documenten heeft het document om technische redenen negatief beoordeeld. Verder betekent een in een kerkregister voorkomend registratienummer niet dat deze betrekking heeft op het door Bureau Documenten onderzochte document. Verder staat in het contra-expertise rapport niet dat het huwelijk bestaat en de inhoud van het document overeenkomt met de gegevens in het kerkregister. Tevens is het document niet door de bruid getekend, en blijkt nergens uit dat het document tardief is opgemaakt. Ook ontbreken dat de legalisaties van de rechtbank, het ministerie van Buitenlandse zaken van Soedan en de Nederlands ambassade in Soedan.”
8.5
Ten slotte heeft de contra-expert bij schrijven van 19 september 2017 hierop, voor zover relevant, als volgt gereageerd:
“Technical issues: I cannot comment on them, as IND did not reveal which are they. I doubt that the IND had enough genuine specimen of marriage certificates from the Ethiopian Orthodox Church to be able to establish with absolute certainty what should be the technical properties of genuine certificates.
Signature of bride: it is common that orthodox marriage certificates are lacking in details and signatures. Still the authorities recognizes such documents as legally valid.
Legalisation by the Sudanese High Court is not mandatory for such documents to be legally valid. As stated the Sudanese High Court recognizes marriage certificates issued by the Ethiopian Orthodox Church as legal proof of marriage. Knowing this many western embassies as well as Ethiopian accept such marriage certificates as genuine even without a stamp of the Sudanese High Court.
The registration entry in the register at the church contains the registration number, the date of marriage the name and personal details of the bridegroom and bride, the names of the witnesses and the name of the officiating priest. The entries in the register agree with the entries on the certificate. [naam 3] confirmed that these entries are genuine and that [naam 4] celebrated the marriage. According to the information provided by the officials of the Ethiopian Orthodox Church in Khartoum this marriage document is genuine and the marriage legitimate.
As the registration numbers are given in the Ethiopian calendar, the document must have been issued in 2015. The registration numbers are entered into the certificates at the time they are issued. I have no information why the marriage was registered at least one year and some months later than the date of the marriage.”
8.6
Verweerder heeft, zoals ter zitting op 28 maart 2019 is bevestigd, de deskundigheid van de heer [naam 2] niet betwist, zodat de rechtbank dit als uitgangspunt neemt. Voorts heeft verweerder het standpunt dat de kerkelijke huwelijksakte niet is gelegaliseerd, in het verweerschrift van 6 september 2017, niet langer gehandhaafd. Hetgeen Bureau Documenten in zijn weerwoord hierover heeft opgemerkt, behoeft daarom geen bespreking.
De rechtbank stelt verder vast dat de contra-expert, in tegenstelling tot de expert van Bureau Documenten, naar Soedan is afgereisd en ter plaatse onderzoek heeft verricht naar de overgelegde kerkelijke huwelijksakte. De contra-expert heeft ter plaatse in het kerkelijk register in Khartoum gekeken en het registratienummer van de akte, de datum van het huwelijk, de personalia van de bruid en bruidegom, de personalia van de getuigen en de naam van de uitvoerende priester gecontroleerd. Deze gegevens komen volgens de contra-expert overeen met die op de overgelegde huwelijksakte. Ook blijkt uit de overgelegde contra-expertise dat de contra-expert de inhoud en format van deze huwelijksakte heeft beoordeeld en daarbij heeft geconcludeerd dat het overeenkomt met originele huwelijksakten van dezelfde kerk. Ten slotte leidt de rechtbank uit de tekst van de contra-expertise, zoals opgenomen op pagina 11 en 12, af dat de contra-expert ook de stempel die op de huwelijksakte is gezet, heeft beoordeeld en daarbij in beginsel heeft geconcludeerd dat deze, in tegenstelling tot andere door Ethiopische kerken gebruikte stempels, het woord “Religion” bevat in plaats van “Church”. De contra-expert heeft vervolgens door de Abba (oftewel de priester) ter plaatse in Soedan, een stempel laten zetten en deze bleek hetzelfde te zijn als de stempel op de huwelijksakte en bevatte ook het woord “Religion”. De contra-expert heeft hiermee dus ook deels technisch onderzoek verricht.
8.7
De rechtbank is, in het licht van het voorgaande, van oordeel dat verweerder, door het onderzoek van Bureau Documenten waarin wordt geconcludeerd dat de kerkelijke huwelijksakte met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven, aan het bestreden besluit ten grondslag te leggen, niet voldaan heeft aan de op grond van artikel 3:2 Awb op hem rustende vergewisplicht.
Daarvoor acht de rechtbank redengevend dat Bureau Documenten niet (gemotiveerd) heeft gereageerd dan wel door verweerder niet is gevraagd om te reageren op diverse onderdelen van de contra-expertise en de daaropvolgende reactie op het weerwoord van verweerder. Zo is in het weerwoord niet ingegaan op het standpunt van de contra-expert dat technisch onderzoek zeer moeilijk is door de grote verscheidenheid aan papier, inkt en toner die in Eritrea gebruikt zijn door de jaren heen. Voorts stelt Bureau Documenten in het weerwoord van 6 september 2017 dat de contra-expert niet heeft beoordeeld of de inhoud van het document overeenkomt met de gegevens in het kerkregister. Uit de reactie van de contra-expert van 19 september 2017 blijkt echter dat hij dat wel heeft gedaan. Evenmin is gereageerd op de stelling van de contra-expert dat in weerwil van hetgeen Bureau Documenten stelt, het ontbreken van een handtekening van de bruid op de akte niet ongewoon is. Bureau Documenten is verder ook niet ingegaan op hetgeen de contra-expert heeft gesteld over de gebruikte stempel op de huwelijksakte. Daar komt bij dat, zoals reeds is geconstateerd, de contra-expert wel deel technisch onderzoek heeft verricht.
Gelet op de gerede twijfel die de contra-expertise oproept met betrekking tot de uitkomsten van het onderzoek van Bureau Documenten, heeft verweerder dit onderzoek niet aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de waarnemingen en vaststellingen van de contra-expert in Soedan en ziet in het gehele onderzoek dat hij heeft verricht voldoende grond voor de conclusie dat de conclusies van Bureau Documenten daarmee zijn bestreden.
8.8
Dit alles brengt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder de kerkelijke huwelijksakte niet terzijde heeft kunnen schuiven, zoals hij heeft gedaan. Daarmee heeft verweerder deze akte als element onvoldoende betrokken bij de individuele beoordeling van alle relevante elementen van het geval.
9. Met betrekking tot het Soedanese verblijfsdocument met foto is de rechtbank eveneens van oordeel dat verweerder ten onrechte ook hier geen waarde aan heeft gehecht. De omstandigheid dat op dit document als geboortejaar 1990 is vermeld, terwijl referent tijdens het eerste gehoor heeft verklaard dat eiseres twintig jaar zou zijn, hetgeen uitgerekend vanaf datum van dat gehoor neerkomt op het jaar 1995, acht de rechtbank daarvoor onvoldoende. Referent heeft immers tijdens het eerste gehoor in 2015 over de leeftijd van eiseres al aangegeven dat zij ‘ongeveer’ twintig jaar geleden is geboren en heeft het geboortejaar daarmee dus bij benadering aangegeven. De rechtbank acht een verschil van vijf jaar niet dusdanig groot dat reeds daarom aan het document geen waarde kan worden gehecht.
Voorts kan de enkele omstandigheid dat de gegevens die op het verblijfsdocument vermeld staan, zijn opgenomen op grond van de eigen verklaringen van eiseres, in dit specifieke geval niet leiden tot de conclusie dat in zijn geheel geen waarde aan het document kan worden gehecht. Daartoe acht de rechtbank van belang dat naast het Soedanese verblijfsdocument, waarop een foto van eiseres is geplaatst, tevens als onderbouwing van de identiteit ook een kerkelijke huwelijksakte is overgelegd. Hierop is een foto van eiseres en referent geplaatst. De rechtbank is van oordeel dat de kerkelijke huwelijksakte in combinatie met het Soedanese verblijfsdocument een begin van bewijs is van de gestelde identiteit van eiseres. Daarbij is van belang dat verweerder desgevraagd ter zitting op 28 maart 2019 heeft erkend dat een huwelijksakte met pasfoto’s daarop, ook kan dienen ter onderbouwing van de identiteit, met name in combinatie met andere documenten.
10. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verweerder (nog los van het overwogene onder 6 tot en met 6.2 aangaande het ontbreken van officiële documenten) reeds in de door eiseres overgelegde onofficiële documenten, in samenhang bezien, aanleiding had moeten zien om nader onderzoek te verrichten in de vorm van een identificerend gehoor.
11. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:2 Awb en artikel 7:12 Awb.
12. De overige beroepsgronden zal de rechtbank daarom niet bespreken.
13. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
14. Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb gelast de rechtbank dat verweerder het betaalde griffierecht moet vergoeden.
15. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 1.536,- (1 punt voor het beroepschrift en 2 punten voor het drie maal verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen een termijn van twaalf weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op € 168,- te betalen aan eiseres als vergoeding voor het betaalde griffierecht;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 1.536,- te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ok, voorzitter, en mr. W.C. Oosterbroek en mr. S. Mac Donald, rechters, in aanwezigheid van mr. A.W. Martens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2019.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel