ECLI:NL:RBDHA:2019:5581

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2019
Publicatiedatum
3 juni 2019
Zaaknummer
C/09/573101 / KG RK 19-699
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens niet-ontvankelijkheid na te late indiening

Op 27 mei 2019 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van de verzoeker, dat was ingediend op 25 april 2019. Het verzoek was gericht tegen mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, de kantonrechter in een lopende procedure. De verzoeker stelde dat de kantonrechter niet onpartijdig was, omdat deze zijn dupliek met 39 bijlagen niet had geaccepteerd en zijn verweer had genegeerd. De verzoeker voerde aan dat de kantonrechter onvoldoende gemotiveerd had gehandeld en niet goed voorbereid was, aangezien zij de zaak kort voor de zitting had overgenomen van een collega. De wrakingskamer oordeelde echter dat het verzoek tot wraking te laat was ingediend, aangezien de verzoeker de omstandigheden die tot het verzoek leidden al op 12 april 2019 kende, maar pas 13 dagen later het verzoek indiende. De verzoeker gaf geen juridisch relevante verklaring voor dit tijdsverloop. Hierdoor kon de wrakingskamer niet inhoudelijk op het verzoek ingaan en werd het verzoek afgewezen. De hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2019/28
zaak- /rekestnummer: C/09/573101 / KG RK 19/699
Beslissing van 27 mei 2019
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de kantonrechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
[belanghebbende] ,
gemachtigde mr. B.F.H.L. van Campfort.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke “verzoek tot verschoning” ingekomen op 25 april 2019;
- de “aanvulling op verzoek tot verschoning c.q. wraking”, ingekomen op 9 mei 2019;
- de schriftelijke reactie van de kantonrechter, ingekomen op 9 mei 2019;
- de reactie van verzoeker op de schriftelijke reactie van de rechter, ingekomen op 11 mei 2019.
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in de hoofdzaak op 12 april 2019.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is de verzoeker verschenen.
De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen. Ook de gemachtigde van de belanghebbende heeft laten weten dat hij en de belanghebbende niet zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de kantonrechter in de zaak met nummer 7314146 \ RL EXPL 18-24487 tussen verzoeker en de belanghebbende.
Op 12 april 2019 heeft er een comparitie van partijen in bovengenoemde zaak plaatsgevonden. Na deze comparitie heeft de kantonrechter de behandeling gesloten en de zaak voor vonnis verwezen naar de zitting van 22 mei 2019.
Verzoeker heeft vervolgens bij schriftelijk verzoek van 25 april 2019 de kantonrechter gevraagd zich te verschonen en haar voor het geval zij daar niet mee instemt, gewraakt.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek en de aanvulling daarop, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd:
a.
De kantonrechter heeft zijn conclusie van dupliek met 39 bijlagen niet geaccepteerd, waardoor verzoeker een schriftelijke ronde is ontnomen. Deze beslissing is een schending van hoor en wederhoor en is onvoldoende gemotiveerd.
b.
De kantonrechter heeft het verweer en de onderbouwde vorderingen van verzoeker genegeerd. De kantonrechter heeft gezegd deze niet gelezen te hebben en verzoeker heeft geen gelegenheid gehad zijn verweer en reconventionele schadevorderingen toe te lichten.
c.
De kantonrechter heeft zich niet ingelezen in de zaak en heeft haar oordeel uitgesproken voor sluiting van de zaak.
d.
De kantonrechter heeft, na het uitspreken van haar voor de wederpartij gunstige oordeel, de partijen de gang op gestuurd om te schikken, waardoor de wederpartij helemaal niet meer wilde onderhandelen.
e.
De kantonrechter heeft het (achterliggende, financiële) motief van de belanghebbende genegeerd.
f.
De kantonrechter heeft kort voor de zitting de zaak overgenomen van een collega en was (dus) niet goed voorbereid.
g.
De kantonrechter heeft aangegeven dat zij niet bevoegd was het beslag op het erfdeel op te heffen, terwijl zij dit wel was.
h.
De kantonrechter heeft verzoeker geen ruimte gegeven om op de inhoud van de zaak in te gaan.
2.3.
De kantonrechter heeft laten weten zich niet te verschonen en evenmin in de wraking te berusten en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2.
Het verzoek moet worden gedaan zodra de omstandigheden die daarvoor aanleiding hebben gegeven zich hebben voorgedaan. Na indiening van het verzoek wordt de procedure direct geschorst. Zo wordt voorkomen dat de rechter proceshandelingen verricht gedurende een periode waarvan later wordt vastgesteld dat hij toen niet over de vereiste onpartijdigheid beschikte. Ook is beoogd onnodige vertraging van de rechtspleging te voorkomen. De door verzoeker aangevoerde omstandigheden zijn aan hem bekend geworden op 12 april 2019 maar het verzoek is pas gedaan op 25 april 2019. Voor het tijdsverloop van 13 dagen is door verzoeker geen juridisch relevante verklaring gegeven. De omstandigheid dat verzoeker aanvankelijk dacht dat hem slechts hoger beroep ten dienste stond en hij pas enige dagen later (uiterlijk 15 april jl. kennelijk) na internetonderzoek zich realiseerde dat de mogelijkheid tot wraking bestond, is – zo al relevant – voor het tijdsverloop onvoldoende verklaring. Het verzoek is daarom te laat ingediend en verzoeker kan dan ook niet worden ontvangen in het verzoek. Aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek komt de wrakingskamer daarom niet toe.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• de belanghebbende;
• de kantonrechter.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. E.F. Brinkman, J. Eisses en D.G.J. Dop in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Haalem en in openbaar uitgesproken op 27 mei 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.