13.3.Eiseres stelt dat Katwijk de tijdelijke inkomensschade te laag heeft vastgesteld. Volgens eiseres dient uitgegaan te worden van een omzetderving van € 164.627,- over de periode van 1 maart 2014 tot en met 31 oktober 2014. Eiseres verwijst in dit verband naar de door [C] uitgebrachte deskundigenberichten, waaronder het bericht van 20 juni 2018 dat in beroep is ingediend.
13.4.1.De rechtbank stelt vast dat de schadeadviescommissie de schade heeft begroot op basis van de omzetbenadering. Bij deze benadering wordt de omzetdaling als gevolg van de schadeveroorzakende ingreep geïdentificeerd. Hiertoe dient de normomzet te worden bepaald, te weten de omzet die naar redelijke verwachting zou zijn behaald in de schadeperiode, de schade-ingreep weggedacht. De normomzet wordt berekend door een referentieperiode vast te stellen en de in die referentieperiode behaalde omzetten te corrigeren voor inflatie naar een peildatum voorafgaand aan het schadejaar. Daarna wordt van deze gecorrigeerde omzetten het gemiddelde genomen en ten slotte wordt op dit gemiddelde een branchecorrectie toegepast. Op basis van de omzetdaling wordt vervolgens de gederfde brutowinst berekend. Op de gederfde brutowinst worden de kostenbesparingen in mindering gebracht die verondersteld zijn als schadebeperkende maatregelen te zijn doorgevoerd. Het resultaat van de omzetbenadering, de brutowinst minus de bespaarde kosten, is dan de gederfde winst.
13.4.2.De door de schadeadviescommissie toegepaste wijze van berekenen is, zo is door de Afdeling meerdere malen overwogen, binnen het stelsel van nadeelcompensatie een gangbare en geaccepteerde methode om de schade te berekenen. De rechtbank verwijst als voorbeeld naar de uitspraak van de Afdeling van 15 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1650). Het feit dat [C] een ander model hanteert en dat daar misschien ook voordelen aan kleven, betekent niet dat de door de schadeadviescommissie gehanteerde methode daarom al onjuist of ondeugdelijk zou zijn of dat het advies van de schadeadviescommissie op dit punt onzorgvuldig tot stand is gekomen. Bij het begroten van schades moeten altijd keuzes worden gemaakt. Het gaat erom dat die keuzes redelijk en aanvaardbaar zijn. In dit verband wijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 16 december 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3819). De door de schadeadviescommissie gehanteerde berekeningsmethode acht de rechtbank, in navolging van de Afdeling, op zichzelf dus redelijk en aanvaardbaar. Eiseres zal concrete feiten en omstandigheden moeten aandragen waarom toch getwijfeld kan worden aan de berekening van de schadeadviescommissie. 13.5.1.Eiseres stelt dat de schadeadviescommissie ten onrechte geen correctie heeft toegepast voor de maand maart 2010. Daarnaast heeft de schadeadviescommissie volgens eiseres een verkeerde referentieperiode toegepast voor zowel de correctie over de periode medio september tot en met eind oktober 2013 als de berekende omzetderving in 2014. Aangezien de omzetontwikkeling over de jaren 2010 tot en met 2012 een bestendig stijgende lijn laat zien, had voor de correctie van 2013 alleen het referentiejaar 2012 in acht moeten worden genomen. Nu de omzetontwikkeling zich in 2013 heeft voortgezet, uitgaande van de aangepaste correctie over 2013, had de schadeadviescommissie voor de berekening van de omzetderving in 2014 alleen het jaar 2013 in aanmerking moeten nemen, aldus eiseres.
13.5.2.Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraken van 15 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1650, en van 12 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2677) wordt binnen het stelsel van nadeelcompensatie de omvang van de gestelde schade doorgaans berekend door de in de schadeperiode gerealiseerde omzetten te vergelijken met de gerealiseerde omzetten in een referentieperiode. Uitgangspunt daarbij is dat deze periode in voldoende mate representatief dient te zijn voor de ontwikkeling van de omzetten in de schadeperiode, de schadeveroorzakende ontwikkeling weggedacht. Het is gebruikelijk om van een periode van drie jaar uit te gaan en bij een stabiel verloop van de omzetten deze te middelen en de uitkomsten daarvan als referentieomzet te hanteren. Van dit uitgangspunt kan en moet soms worden afgeweken. Daarvoor kan aanleiding zijn indien de omzetontwikkeling over deze drie jaren een bestendig dalende of stijgende ontwikkeling laat zien. In het geval van een bestendig dalende of stijgende omzet zou middeling over drie jaren immers tot gevolg hebben dat de verslechtering of verbetering van de omzet voorafgaande aan de schadeperiode niet wordt betrokken bij de schadeberekening. 13.5.3.De rechtbank stelt vast dat de schadeadviescommissie de omzet in 2013 heeft gecorrigeerd voor het omzetverlies dat heeft plaatsgevonden als gevolg van het feit dat het strandpaviljoen van eiseres in 2013 per 1 oktober in plaats van 1 november van het strand verwijderd moest zijn. Daarbij is de schadeadviescommissie ervan uitgegaan dat de afbouw van het paviljoen ongeveer twee weken in beslag heeft genomen. Voor de berekening van de correctie over de periode van medio september 2013 tot en met 31 oktober 2013 heeft de schadeadviescommissie dezelfde periode in de jaren 2010 tot en met 2012 als referentieperiode in acht genomen. Voor de berekening van de omvang van de inkomensschade over de periode medio april tot en met oktober 2014 heeft de schadeadviescommissie dezelfde periode in de jaren 2010 tot en met 2013 als referentieperiode in aanmerking heeft genomen. Voor de berekening van de omzetderving heeft de schadeadviescommissie de normomzet voor heel 2014 afgezet tegen de gederfde omzet over de periode medio april tot en met oktober in 2014.
13.5.4.Blijkens zijn rapport van 20 juni 2018 heeft [C] voor de berekening van de correctie voor 2013, anders dan de schadeadviescommissie, gecorrigeerd naar het hele jaar door de omzetten over de maanden maart tot en met oktober van 2010, 2011 en 2012 in aanmerking te nemen. Volgens [C] levert deze methode het meest betrouwbare resultaat op. De omstandigheid dat [C] de correctie op andere wijze berekent, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat de door de schadeadviescommissie gehanteerde berekening reeds daarom onjuist of ondeugdelijk is. De rechtbank acht de keuze van de schadeadviescommissie om de periode van medio september tot en met oktober in de jaren 2010 tot en met 2012 als referentieperiode te nemen niet onredelijk of onaanvaardbaar, nu de correctie betrekking heeft op dezelfde periode in 2013. Het feit dat de schadeadviescommissie de gemiddelde omzet over de periode medio september tot en met oktober over de jaren 2010 tot en met 2012 voor de correctie in aanmerking heeft genomen, maakt voorts niet dat eiseres in haar belangen is geschaad. Dit gemiddelde is namelijk hoger dan de omzet over die periode in uitsluitend 2012 (€ 93.886,- versus € 93.868,-).
13.5.5.Uitgaande van de jaaromzetcijfers zoals weergegeven in het advies van de schadeadviescommissie is over de jaren 2010 tot en met 2013 geen bestendige stijging waar te nemen. Nog afgezien van de vraag of over de maand maart 2010 een correctie zou moeten worden toegepast, stijgen de omzetten weliswaar over de jaren 2010 tot en met 2012, maar daalt de omzet vervolgens in 2013, het jaar voorafgaand aan het schadejaar. De rechtbank volgt eiseres dan ook niet in haar betoog dat voor de berekening van de gederfde omzet in 2014 als referentieperiode uitsluitend naar het jaar 2013 gekeken had moeten worden. Het betoog faalt.
13.6.1.Eiseres stelt voorts dat de schadeadviescommissie een verkeerde branchecorrectie heeft toegepast. Zij had gebruik moeten maken van de specifieke Standaard Bedrijfsindeling-code (SBI-code) voor restaurants (56101) in plaats van de algemene SBI-code voor eet- en drinkgelegenheden (56).
13.6.2.Uit de gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek leidt de rechtbank af dat de SBI-code 56 de volgende codes omvat: 56101 (restaurants), 56102 (fastfoodrestaurants, cafetaria's, ijssalons, eetkramen e.d.), 562 (kantines en catering) en 563 (cafés).
13.6.3.Blijkens het zich in het dossier bevindende uittreksel van de Kamer van Koophandel (KvK) vallen de activiteiten van eiseres onder de SBI-code 56102. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat haar activiteiten meeromvattend waren en feitelijk onder die van een restaurant te scharen zijn. Voor zover de activiteiten van het strandpaviljoen feitelijk al te beschouwen waren als die van een restaurant, heeft eiseres deze niet als zodanig laten registreren bij de KvK. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er dan ook geen grond voor het oordeel dat de schadeadviescommissie niet van de SBI-code 56 had mogen uitgaan.
13.7.1.Eiseres stelt verder dat de schadeadviescommissie de SBI-code voor restaurants ook als branchecorrectie had moeten toepassen bij de berekening van de normomzet van de verhuur van de ligstoelen, naar de rechtbank begrijpt de verhuur van de strandcabines. Volgens eiseres is de doelgroep voor de huur van de strandcabines namelijk dezelfde als die van een restaurant.
13.7.2.De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog. De activiteiten van de verhuur van strandcabines zijn niet gelijk te stellen met die van het strandpaviljoen zelf. De omstandigheid dat strandgasten een bezoek aan het strandpaviljoen combineren met de huur van een strandcabine, maakt het voorgaande niet anders.
13.8.1.Eiseres stelt ten slotte dat de schadeadviescommissie ten onrechte voor de inflatiecorrectie de consumentenprijsindex (CPI) van het basisjaar 1969 in acht heeft genomen. De schadeadviescommissie had van een recenter basisjaar moeten uitgaan. Het productenpakket dat wordt gebruikt voor de CPI van 1969 is niet meer representatief.
13.8.2.Met betrekking tot de gebruikte index heeft de schadeadviescommissie zich op het standpunt gesteld dat deze, weergegeven als een ononderbroken reeks sedert 1969 zonder aanpassingen van de wegingen in het productenpakket, een goed inzicht biedt in de historische ontwikkeling van de prijsinflatie.
13.8.3.Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat het productenpakket van de CPI van 1969 niet meer aansluit bij het huidige bestedingspatroon van de consument. De enkele stelling ter zitting dat daarin vermoedelijk nog de prijs van bijvoorbeeld een mud kolen is begrepen, is daartoe onvoldoende. Het betoog faalt.