ECLI:NL:RBDHA:2019:5420

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2019
Publicatiedatum
28 mei 2019
Zaaknummer
7573472 EJ19-81183
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbeidsovereenkomst of managementovereenkomst; billijke vergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] en Liftcentraal B.V. De verzoeker vorderde een billijke vergoeding van € 250.000,= wegens het beëindigen van de arbeidsovereenkomst zonder schriftelijke instemming en zonder redelijke grond. De verzoeker stelde dat er een arbeidsovereenkomst was ontstaan, ondanks dat er geen schriftelijke overeenkomst was. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen arbeidsovereenkomst bestond, maar dat de samenwerking was gebaseerd op een managementovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat de verzoeker niet kon aantonen dat er sprake was van een gezagsverhouding die kenmerkend is voor een arbeidsovereenkomst. De verzoeker had een grote mate van vrijheid in de uitvoering van zijn werkzaamheden en de wijze van betaling voldeed niet aan de gebruikelijke voorwaarden van een arbeidsovereenkomst. De kantonrechter heeft het verzoek van de verzoeker afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van Liftcentraal. De proceskosten werden vastgesteld op € 600,00 aan gemachtigdensalaris. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

zittingplaats Gouda
HG
Zaaknummer/rolnummer: 7573472 EJ VERZ 19-81183
Beschikking van de kantonrechter d.d. 14 mei 2019 in de zaak van:
[verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij in het inleidende verzoek,
verwerende partij in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek,
gemachtigde: mw.mr. E.A. Klein Hofmeijer,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LIFTCENTRAAL B.V.,
gevestigd te Koudekerke aan den Rijn,
verwerende partij in het inleidende verzoek,
verzoekende partijen in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek,
gemachtigde: mr. G.B.M. Zuidgeest.
Partijen worden aangeduid als “ [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] ” en “Liftcentraal”.

1.Procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • het inleidende verzoek d.d. 28 februari 2019;
  • het verweerschrift tevens voorwaardelijk zelfstandig verzoek d.d. 5 april 2019;
  • de door partijen overgelegde producties.
1.2
Op 15 april 2019 heeft een mondelinge behandeling van de verzoeken plaatsgevonden. [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] is, vergezeld door zijn gemachtigde, in persoon ter zitting verschenen. Liftcentraal heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde alsmede door [directeur All-in Holding B.V.] (hierna: [directeur All-in Holding B.V.] ).

2.Feiten

2.1
Op 24 juli 2015 hebben [directeur All-in Holding B.V.] namens All-in Holding B.V. (hierna: All-in),
[koper 1] (hierna: [koper 1] ) en [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] een “intentieovereenkomst van koop en verkoop aandelen” in Liftcentraal ondertekend. Partijen bij deze overeenkomst waren All-in (vertegenwoordigd door haar directeur, [directeur All-in Holding B.V.] ) als verkoper; [koper 1] dan wel een nog door hem op te richten besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid als koper 1 en [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] dan wel een nog door hem op te richten besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid als koper 2.
2.2
Ten tijde van de ondertekening van de intentieovereenkomst was All-in aandeelhouder voor 100% van het geplaatste aandelenkapitaal in Liftcentraal.
2.3
In de intentieovereenkomst is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

1.ONDERWERP OVEREENKOMST

1.1
Kopers hebben de intentie om de aandelen van de vennootschap van verkoper te kopen en aan zich te laten overdragen, gelijk verkoper de intentie heeft, om een gedeelte van haar aandelenbezit (te weten 20% aan ieder van de kopers) te verkopen en over te dragen. In totaal zal de verkoper zodoende 40% van haar volledige aandelenbezit overdragen. De beoogde datum van aandelenlevering is 1 september 2015, of zoveel eerder of later als partijen nader overeenkomen.
1.2
Partijen zullen, na ondertekening van deze intentieovereenkomst en uitgaande van de daarin genoemde intenties, in nadere onderhandeling treden over een definitieve koopovereenkomst inzake de verkoop van overdracht van de aandelen in de vennootschap.
1.6
Om de samenwerking tussen partijen te kunnen realiseren zullen beide kopers uiterlijk per 31 juli 2015 hun huidige dienstverband opzeggen. Partijen hebben gezamenlijk de intentie om de samenwerking en overdracht van de aandelen per 1 september 2015, of zoveel eerder of later als partijen nader overeenkomen, tot stand te brengen.

4.MANAGEMENTOVEREENKOMST

4.1
Verkoper en de nog op te richten BV’s van de kopers zullen allen een management-overeenkomst aangaan met de vennootschap. De managementovereenkomsten worden aangegaan voor onbepaalde tijd en worden geacht te zijn ingegaan op 1 september 2015, danwel op de in de artikel 2.1 genoemde datum. De hoogte van de managementvergoedingen aan betrokken partijen zal nog nader met hen worden overeengekomen.
4.2
In overleg tussen partijen en de vennootschap is besloten dat aan beide kopers een auto ter beschikking zal worden gesteld vanaf datum ingang managementovereenkomst. Specifieke afspraken dienen nog nader te worden overeengekomen.

5.DUUR

5.1
Deze intentieovereenkomst geldt tussen partijen vanaf datum ondertekening tot
1 september 2015, of zoveel langer als partijen gezamenlijk nader overeenkomen.
5.2
Deze intentieovereenkomst eindigt op het moment dat partijen gezamenlijk besluiten de onderhandelingen af te breken ingeval daartoe zwaarwegende redenen voor zijn aan te wijzen.
5.3
Na het ondertekenen van de definitieve overeenkomst terzake van de koop en verkoop van de aandelen of koop en verkoop van de activa komt deze intentieovereenkomst te vervallen.
2.4
Op 25 september 2015 heeft [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf verzoeker] (hierna: [bedrijf verzoeker] ) opgericht.
2.5
[bedrijf verzoeker] heeft met Liftcentraal een managementovereenkomst gesloten. In het kader van die overeenkomst stuurde [bedrijf verzoeker] maandelijks een factuur aan Liftcentraal met betrekking tot de verschuldigde vergoeding voor de door [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] verrichte werkzaamheden.
2.6
Bij aangetekende brief d.d. 15 november 2018 heeft Liftcentraal aan [bedrijf verzoeker] , voor zover hier van belang, het volgende bericht:

Geachte heer [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] , beste [voornaam verzoeker] ,
Tussen Liftcentraal B.V. van [bedrijf verzoeker] bestaat sinds 1 september 2015 een managementovereenkomst op grond waarvan u namens [bedrijf verzoeker] aan Liftcentraal B.V. ter beschikking wordt gesteld om werkzaamheden ten behoeve van Liftcentraal uit te voeren.
Zoals bekend - wij hebben hieromtrent al meerdere keren met elkaar gesproken en zoals ook uiteengezet in mijn brief van 19 oktober jl. - wenst Liftcentraal B.V. de overeenkomst met [bedrijf verzoeker] te beëindigen. De zeer recente correspondentie en contacten tussen ons hebben uitsluitend duidelijk gemaakt dat een verdere (toekomstige) samenwerking niet opportuun is. Zoals eerder aangekondigd zeggen wij dan ook per heden de overeenkomst tussen Liftcentraal B.V. en [bedrijf verzoeker] op. Er bestaat geen contractuele opzegtermijn, doch wij zullen een zodanige (redelijke) opzegtermijn in acht nemen dat de overeenkomst eindigt op 31 december 2018. Tot en met die datum zal Liftcentraal B.V. de maandelijkse fee gewoon aan [bedrijf verzoeker] voldoen.
Per heden zal [bedrijf verzoeker] vrijgesteld zijn van de verplichting(en) uit hoofde van de opdracht en zal zij, en daarmee u, ook niet langer toegang hebben tot de systemen, gebouw e.d. van Liftcentraal B.V. Wij verzoeken en zonodig sommeren u ook per heden niet langer namens Liftcentraal B.V. op te treden, haar naam te gebruiken en/of haar werknemers, klanten en/of relaties te benaderen.
Voorts verzoeken en zo nodig sommeren wij u per omgaande doch uiterlijk 23 november 2018 de eigendommen van Liftcentraal B.V., waaronder de dienstauto, sleutels, laptop, telefoon, bescheiden e.d. af te leveren/geven op kantoor van Liftcentraal B.V.

3.Verzoeken en verweren

in het inleidende verzoek
3.1
[verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] verzoekt - kortweg gezegd - dat bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
a. wordt bepaald dat Liftcentraal aan [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] een billijke vergoeding ex artikel 7:681 BW, althans een (schade)vergoeding wegens het handelen in strijd met het beginsel van goed werkgeverschap, is verschuldigd van € 250.000,= bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
b. Liftcentraal wordt veroordeeld tot betaling van een vergoeding uit hoofde van de verplichting om loon door te betalen voor de maand december, thans een gefixeerde schadevergoeding van € 6.279,90;
c. Liftcentraal wordt veroordeeld tot betaling van de transitievergoeding ter hoogte van
€ 6.782,29 bruto;
d. voor recht wordt verklaard dat Liftcentraal de cao-loonsverhogingen over het salaris van [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] met terugwerkende kracht dient te betalen; de hoogte van dit bedrag nader te bepalen bij staat;
e. voor recht wordt verklaard dat Liftcentraal met terugwerkende kracht het werkgeversdeel en/of werknemersdeel van de pensioenpremie aan het verplichte bedrijfstakpensioenfonds dient te betalen;
f. voor recht wordt verklaard dat Liftcentraal de resterende vakantiedagen à 172 uren dient uit te keren aan [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] en de vakantietoeslag van € 14.066,97 bruto aan [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] dient te betalen;
g. Liftcentraal wordt veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] , vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2
Aan zijn verzoek heeft [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] - samengevat - ten grondslag gelegd dat
Liftcentraal zonder schriftelijke instemming van [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] en zonder redelijke grond de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst waaraan partijen gaandeweg uitvoering waren gaan geven, opgezegd. In dit verband wijst [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] er op dat partijen oorspronkelijk de intentie hadden om tot samenwerking te komen aan de hand van een managementovereenkomst. Een dergelijke overeenkomst is echter niet op schrift gesteld. Ondanks het gegeven dat er uitvoering werd gegeven aan de fiscale kanten van een managementovereenkomst, mocht [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] er, gelet op de hierna aan te halen omstandigheden, op enig moment op vertrouwen dat tussen partijen een (al dan niet fictief) dienstverband was ontstaan. Zo diende [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] - gelet op zijn specifieke kennis van en ervaring in de liftbranche - zijn op aangeven van Liftcentraal vooral commercieel gerichte werkzaamheden als general manager persoonlijk te verrichten. [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] die overigens geen andere opdrachtgevers dan wel werkgevers had, mocht zich dus niet (ook niet tijdens periodes van verlof of ziekte) laten vervangen. Over het andere personeel had [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] geen zeggenschap. Verder had [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] - alle mooie beloftes van Liftcentraal ten
spijt - geen enkel financieel belang in Liftcentraal. Tussen [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] en Liftcentraal bestond naar de mening van [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] nadrukkelijk een gezagsverhouding. [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] mocht niet zelfstandig bepalen hoe hij zijn werkzaamheden wenste in te vullen. Immers, bij de uitvoering van zijn werkzaamheden werd [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] dagelijks inhoudelijk aangestuurd door de directeur van Liftcentraal, [directeur All-in Holding B.V.] . Voor grotere beslissingen had [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] steeds de instemming van [directeur All-in Holding B.V.] nodig. Bovendien diende [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] de instructies van [directeur All-in Holding B.V.] op te volgen.
Deze instructies zagen onder meer op het verrichten van de werkzaamheden op kantoor en gedurende kantoortijden, de afstemming van wie er tijdens kantooruren op kantoor was, de wijze van ziek melden, de afstemming van vakanties en ander verlof, de bereikbaarheid (ook tijdens vakanties en ander verlof) voor klanten en collega’s en het niet buiten kantooruren mogen versturen van zakelijke mail aan derden. [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] moest voorts tegen zijn zin beurzen bijwonen. Ook maakte [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] voor zijn werkzaamheden enkel gebruik van spullen van Liftcentraal. Ten slotte heeft [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] op initiatief van [directeur All-in Holding B.V.] een coachings-traject moeten volgen om zijn functioneren (en in het bijzonder zijn communicatiestijl) te verbeteren. Naar de mening van [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] ontving hij voor zijn werkzaamheden loon. De wijze van betaling verliep op aanraden van (de financieel adviseurs van) Liftcentraal via [bedrijf verzoeker] . Die onderneming factureerde maandelijks een vergoeding aan Liftcentraal voor de door [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] verrichte werkzaamheden. [bedrijf verzoeker] betaalde daarna zelf de sociale verzekeringen en loonheffing. Voor [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] resteerde er slechts een nettoloon van € 2.615,=. In dit nettoloon zat geen enkele vorm van pensioen-voorziening. Wel werd [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] gedurende feest- en vakantiedagen en gedurende periodes van ziekte doorbetaald door Liftcentraal. [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] acht het disproportioneel dat Liftcentraal na drie jaar samenwerking concludeert dat [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] niet goed functioneert dan wel communiceert en dat zij dan meteen de arbeidsovereenkomst opzegt. Een dergelijk handelen merkt [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] aan als ernstig verwijtbaar en vindt hij bovendien niet getuigen van goed werkgeverschap. In de ogen van [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] hadden partijen nog niet het vertrouwen in elkaar verloren en had het dienstverband nog wel drie jaar kunnen voortduren. Omdat de Nederlandse liftenbranche klein is, bestaat er voor [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] geen enkel uitzicht op het voortzetten van zijn werkzaamheden bij een andere werkgever. [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] meent gelet op het zogeheten New Hairstyle-arrest van de Hoge Raad aanspraak te kunnen maken op een een bedrag van € 250.000,= bruto aan billijke vergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen dan wel aan (schade)vergoeding wegens schending van goed werkgeverschap. Voormeld bedrag bestaat zowel uit een materiële schadevergoeding ter compensatie van het verlies aan inkomen als uit een immateriële schadevergoeding ter compensatie van het onrecht dat [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] door Liftcentraal is aangegaan. Daarnaast maakt [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] aanspraak op de transitievergoeding. Nu [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] over de maand december 2018 geen loon heeft ontvangen, vordert hij ook nog een gefixeerde schadevergoeding voor het onregelmatig gegeven ontslag. Omdat naar zeggen van [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] zijn loon nimmer is verhoogd conform de geldende CAO Metalelektro en omdat er nooit pensioenpremies zijn afgedragen, wenst [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] dat voor recht wordt verklaard dat Liftcentraal met terugwerkende kracht over het loon van [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] de CAO-loonsverhogingen dient te betalen alsmede dat Liftcentraal gehouden is tot betaling van het werkgeversdeel en/of werknemersdeel van de pensioenpremies aan het Pensioen-fonds van de Metalektro. Ten slotte wenst [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] dat Liftcentraal alsnog overgaat tot betaling van de nimmer betaalde resterende vakantiedagen à 172 uren alsmede van de vakantietoeslag van € 14.066,97.
3.3
Liftcentraal verweert zich gemotiveerd tegen het verzoek van [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] en concludeert tot afwijzing van dit verzoek, met veroordeling bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad van [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] in de proceskosten aan de zijde van Liftcentraal. Voor zover hier van belang zal de kantonrechter bij de beoordeling op dit verweer ingaan.
in het voorwaardelijk zelfstandig verzoek
3.4
Liftcentraal verzoekt dat bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] wordt veroordeeld a. tot betaling aan Liftcentraal van een bedrag van € 290.941,76 alsmede b. in de proceskosten aan de zijde van Liftcentraal.
3.5
Liftcentraal doet haar verzoek voor het geval in het inleidende verzoek wordt geoordeeld dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst. Hiervan uitgaande heeft Liftcentraal in de managementvergoeding ten onrechte posten meegenomen die niet als onderdeel van het vaste loon (inclusief vakantietoeslag) kunnen worden aangemerkt. Het gaat hier om de posten voor pensioen, AOV-verzekering, ZVW-premie en bepaalde vaste kosten, in totaal een bedrag van € 825,= per maand exclusief BTW. Over de periode van
1 september 2015 tot 1 december 2018 dient een bedrag van € 32.175,= met BTW (dus
€ 38.931,75) te worden terugbetaald. Nu er bij arbeidsongeschiktheid 70% wordt doorbetaald, moet uitgaande van een loon van € 4.604,17 (inclusief vakantietoeslag) over de periode van mei tot en met november 2018 een bedrag van € 11.050,01 worden terugbetaald. Verder dient de AOV-uitkering die [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] heeft ontvangen, redelijkerwijs te worden verdisconteerd met zijn geldende loon. Dit betekent dat over een periode van 8 maanden een bedrag van € 20.460,= aan Liftcentraal dient te worden terugbetaald. Ten slotte meent Liftcentraal door het handelen van [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] schade te hebben geleden. Deze schade is door [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] met opzet, althans bewust roekeloos aan Liftcentraal toegebracht. [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] heeft namelijk Liftcentraal ten onrechte voorgespiegeld dat hij na mei 2018 100% voor Liftcentraal zou zijn blijven werken, terwijl rond de opzegging van de management-overeenkomst is gebleken dat [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] vanaf mei 2018 nauwelijks nog heeft gewerkt. De schade heeft Liftcentraal begroot op een bedrag van € 220.000,=. Ten slotte heeft blijkens de administratie [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] vanaf mei 2018 aanzienlijk meer mobiele data gebruikt, terwijl dat zich niet laat verklaren door het zakelijk gebruik van [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] . [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] dient dan ook de kosten van dit gebruik zelf te dragen, zijnde een bedrag van
€ 500,=.
3.6
[verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] verweert zich gemotiveerd tegen het verzoek van Liftcentraal en concludeert tot afwijzing van deze vordering. Voor zover hier van belang zal de kantonrechter bij de beoordeling op dit verweer ingaan.

4.Beoordeling

in het inleidende verzoek
4.1
In deze procedure staat de vraag centraal of tussen partijen een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610 BW heeft bestaan. Nu er geen schriftelijke overeenkomst is opgemaakt, dient deze vraag te worden beantwoord aan de hand van de feiten en omstandigheden van het geval waarbij betekenis moet worden geacht aan de vraag of partijen de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst hebben beoogd. Immers, partijen die een overeenkomst willen sluiten die strekt tot het verrichten van arbeid tegen betaling, kunnen deze overeenkomst op verschillende wijzen inrichten. Dat wat tussen hen heeft te gelden, wordt bepaald door wat hun bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond, mede in aanmerking genomen de wijze waarop zij feitelijk uitvoering hebben gegeven aan de overeenkomst en dus aan de inhoud daarvan. In dit verband is niet één enkel kenmerk beslissend.
De verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden, moeten in hun onderling verband worden gezien. Ook met de maatschappelijke en economische positie van partijen dient rekening te worden gehouden. De kantonrechter verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad (Groen/Schoevers) d.d. 14 november 1997 (ECLI:NL:HR:1997:ZC2495).
4.2
Tussen partijen is - gelet ook op artikel 4 van de intentieverklaring - niet in geschil dat zij hun samenwerking vorm wensten te geven aan de hand van een management-overeenkomst. De stelling van [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] dat partijen gaandeweg uitvoering zijn gaan geven aan een arbeidsovereenkomst, deelt de kantonrechter niet.
4.3
Vaststaat dat [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] vanaf 1 september 2015 tot het moment van opzegging van de overeenkomst bij brief d.d. 15 november 2018 werkzaamheden voor Liftcentraal heeft verricht. Het enkele feit dat [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] deze werkzaamheden persoonlijk diende te verrichten, leidt nog niet tot de conclusie dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst. Ook in het kader van een managementovereenkomst kan worden verlangd dat de werkzaamheden door een daartoe aangewezen persoon moeten worden verricht. Bovendien is het niet [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] geweest die de omstreden overeenkomst met Liftcentraal heeft gesloten, maar [bedrijf verzoeker] .
4.4
Verder kan niet uit het oog worden verloren dat Liftcentraal Liftcentraal nimmer in privé loon heeft uitbetaald aan [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] . Liftcentraal ontving namelijk maandelijks een factuur van [bedrijf verzoeker] waarbij een met BTW vermeerderde vergoeding voor de door [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] verrichte werkzaamheden in rekening werd gebracht. De facturen werden vervolgens door Liftcentraal voldaan. Liftcentraal hield over de uitbetaalde bedragen geen loonbelasting of premie werknemersverzekeringen ten behoeve van [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] in. Evenmin heeft Liftcentraal in de betrokken periode (los van de van de vergoeding deel uitmakende vakantietoeslag) afzonderlijk vakantietoeslag of ziekengeld betaald. [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] was op de hoogte van het vorenstaande en hij noch [bedrijf verzoeker] heeft hiertegen ooit bezwaar gemaakt. Zo de wijze van betaling al op aanraden van financieel adviseurs van Liftcentraal heeft plaatsgevonden, dan nog kent de kantonrechter hier geen doorslaggevend gewicht aan toe. [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] beschikte namelijk in de periode waarin de overeenkomst tot stand kwam, ook zelf over een financieel adviseur. Uit het voorgaande volgt dat er geen sprake was van loon in de zin van een door [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] als werknemer uit hoofde van een tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst bedongen tegenprestatie. Uit het handelen van partijen kan worden afgeleid dat zij een dergelijke beloning op grond van een arbeidsovereenkomst ook niet hebben beoogd. De door Liftcentraal voor de werkzaamheden van [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] verschuldigde tegenprestatie vertoont op grond van wat partijen daaromtrent hebben geregeld en de wijze waarop zij aan die regeling uitvoering hebben gegeven, zodanige afwijkingen van wat met betrekking tot loon bij een arbeidsovereenkomst gebruikelijk is, dat geen sprake was van loon als bij een arbeids-overeenkomst tussen partijen zou passen.
4.5
[verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] heeft de kantonrechter er evenmin van kunnen overtuigen dat er sprake was van een zodanige gezagsverhouding tussen partijen dat niettemin van een arbeidsovereenkomst moet worden gesproken. Uit wat [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] in deze zaak zelf naar voren heeft gebracht, maakt de kantonrechter juist op dat hij een grote mate van vrijheid had in de wijze waarop hij zijn werkzaamheden wenste te verrichten. Van een dagelijkse aansturing door [directeur All-in Holding B.V.] is de kantonrechter onvoldoende gebleken.
Niet verbazingwekkend is dat de directeur/grootaandeelhouder een zwaarwegende stem heeft in belangrijke zaken en dat dus voor grotere beslissingen afstemming met [directeur All-in Holding B.V.] vereist was. Overigens betwist Liftcentraal dat de gegeven instructies een verplichtend karakter hadden. Discussie was - aldus Liftcentraal - altijd mogelijk. Ten slotte acht de kantonrechter de omstandigheid dat [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] instructies van [directeur All-in Holding B.V.] ontving, op zichzelf genomen geen doorslaggevend argument voor de stelling dat er sprake was van een gezagsverhouding. Hierbij heeft de kantonrechter er betekenis aan gehecht dat ook in het geval van een overeenkomst van opdracht de opdrachtgever op grond van artikel 7:402 BW bevoegd is de opdrachtnemer aanwijzingen te geven.
4.6
Onder de hiervoor geschetste omstandigheden, komt de kantonrechter - ook indien deze omstandigheden in onderling verband worden bezien - tot de slotsom dat tussen partijen geen arbeidsovereenkomst heeft bestaan.
4.7
[verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van Liftcentraal.
in het voorwaardelijk zelfstandig verzoek
4.8
Nu het verzoek van [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] in het inleidende verzoek wordt toegewezen, komt de kantonrechter niet meer toe aan een beoordeling van het verzoek van Liftcentraal.
4.9
De kantonrechter ziet aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

5.Beslissing

De kantonrechter:
in het inleidende verzoek
wijst af het verzoek van [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] ;
veroordeelt [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] in de proceskosten aan de zijde van Liftcentraal, vastgesteld op een bedrag van € 600,00 aan gemachtigdensalaris;
verklaart deze beschikking voor wat betreft de proceskostenvergoeding uitvoerbaar bij voorraad;
in het voorwaardelijke zelfstandig verzoek
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.C. Gerritse, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 mei 2019.